Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Invalshoek bij Marcus 14:32-41: Volhouden in beproeving

Door je te verdiepen in de achtergronden van deze intense scene van Jezus’ gebed in Getsemane, kun je in een preek ingaan op vragen als:

  • Wat helpt ons om vol te houden op momenten dat geloven niet vanzelfsprekend is?
  • Hoe weten we ons verbonden met wie vervolgd worden vanwege hun geloof?

Volhouden in beproeving 

Na alle aankondigingen van het lijden dat Hem te wachten staat (Marc. 8:31; 9:31), staat Jezus nu vlak voor het moment waarop dit lijden concreet gaat gebeuren (cf. het slot van deze passage, vers 41). Op de drempel van dit lijden trekt Jezus zich terug, eerst met zijn meest nabije leerlingen (Petrus, Jakobus en Johannes – net als bij andere belangrijke gebeurtenissen, vgl. Marc. 5:37; 9:2 en 13:3) en dan alleen, om te bidden. De inhoud van het gebed is (cf. vers 35) dat het lijden, zo mogelijk, aan Jezus voorbij mag gaan (vgl. Jes. 51:22). De uitkomst van het gebed is echter dat Jezus de wil van zijn Vader volgt en de weg van het lijden aanvaardt.

Verbinding met de Psalmen: menselijk nabij 

In Marcus’ weergave van Jezus’ gebed klinkt bijna een echo van wat Jezus eerder Petrus verweet, als die Hem van zijn lijdensweg af wil houden - ‘jij denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen’ (zie Marc. 8:31-33). Nu bidt Jezus zelf: ‘laat niet gebeuren wat Ik wil, maar wat U wilt.’ Lucas vermeldt deze zinssnede niet, mogelijk omdat het bevreemding op kan roepen wanneer er licht lijkt te zitten tussen de wil van de Vader en die van de Zoon (vgl. ter contrast Joh. 10:30). Tegelijkertijd brengt Marcus op deze manier Jezus menselijk zeer nabij, ook in de manier waarop hij de emoties van Jezus tekent: Jezus is onrustig, angstig en dodelijk bedroefd. Die emoties zelf vormen een verbinding met de Psalmen, met name Psalm 42.

Verbinding met Hebreeën: de beproeving van hogepriester Jezus 

Het woord ‘beproeving’ komt in het Evangelie volgens Marcus op één betekenisvol moment voor, namelijk in Getsemane, als het moment nadert dat Jezus wordt uitgeleverd aan de zondaars (vers 38). In het bijzonder de schrijver van de Brief aan de Hebreeën ziet Jezus’ lijden vanuit het thema van beproeving. De hogepriester Jezus heeft zelf de proef doorstaan toen hij moest lijden en daarom kan Hij ieder die beproefd wordt, bijstaan (Hebr. 2:18). Hij kan met onze zwakheden meevoelen (Hebr. 4:15). In Hebreeën 5:7-8 schrijft hij:

7Christus heeft tijdens zijn leven op aarde onder tranen en met luide stem gesmeekt en gebeden tot Hem die Hem kon redden van de dood, en werd verhoord vanwege zijn diep ontzag voor God. 8Hoewel Hij zijn Zoon was, heeft Hij moeten lijden, en zo heeft Hij gehoorzaamheid geleerd.
Hebreeën 5:7-8NBV21Open in de Bijbel

Verbinding met Romeinen 8: volharding in het lijden 

Door Jezus zo menselijk herkenbaar te tekenen kunnen lezers van het Evangelie volgens Marcus zichzelf en hun situatie goed herkennen. Voor de eerste lezers van dit evangelie gold dat zij verkeerden in een situatie van vervolging. Iets van die situatie klinkt door in wat Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen, met name in Romeinen 8. Er zijn een aantal elementen die dit hoofdstuk verbinden met de passage uit Marcus: 

  • het bidden tot God als Abba Vader (Rom. 8:15) (vgl. Luc. 2:49; 10:21-22; 11:2) (zie ook aantekening bij vers 36);
  • het contrast tussen de menselijke wil en wat God wil (Rom. 8:7-9, vgl. 7:18-19);
  • en het volhouden in beproeving (Rom. 8:35-37).

In deze passage in Marcus laat Jezus zien wat zijn volgelingen kunnen doen om vol te houden: waken en bidden, en roept Hij hen daartoe ook op. Andere briefschrijvers dan Paulus roepen christenen evenzo op om te volharden in het lijden (zie Jak. 1:2-4 en 1 Petr. 4:12-13).

Tegelijkertijd klinkt een theologisch aspect uit Romeinen 8 mee in deze passage bij Marcus, namelijk dat Jezus volbrengt wat de mensheid niet zelf volbrengen kan (vgl. Rom. 8:3-5). Door zijn lijden en sterven draagt Jezus het oordeel dat God over mensen velt. De ‘beker’ verwijst in deze passage zowel naar het lijden en sterven van Jezus (Marc. 10:38-39; 14:23-24, vgl. Mat. 26:39 en 42), als naar Gods oordeel over de zonde (Ps. 75:8-9; Jes. 51:17-22; Jer. 25:15; Ezech. 23:31-34; vgl. Op. 15:7). Door die weg te gaan brengt Jezus verzoening (Mat. 1:21; 26:27-28, Joh. 1:29; 1 Kor. 5:7), maar, zo laat Marcus zien, eenvoudig is die weg niet.

Verbinding met het Onzevader

Naast met Romeinen 8 is deze passage te verbinden met het Onzevader, het belangrijkste gebed uit de christelijke traditie (zie Mat. 6:9-13 en Luc. 11:2-4). Een drietal elementen uit dit gebed zien we nadrukkelijk terug in deze Marcus-passage:

  • Het aanspreken van God als Vader. Het aanspreken van God als vader (of moeder) impliceert het positioneren van jezelf als kind, een kind van God dat bescherming nodig heeft, liefde en op zijn tijd correctie.

  • Het doen van de wil van God. Wie bidt ‘uw wil geschiede’ bevestigt dat zij of hij de weg van God wil gaan, en de waarden van Gods nieuwe wereld wil laten zien in het dagelijks leven. Tegelijkertijd ligt in deze bede het besef dat het doen van Gods wil veel kan vragen. Daarom zit in de bede besloten de vraag aan God om kracht om de juiste keuzes te maken.

  • Niet in beproeving komen. In het Nieuwe Testament komen we het woord ‘beproeving’ een flink aantal keer tegen als aanduiding voor situaties waarbij het geloof vraagt je te kiezen voor God en tegen de kwade machten, en zo te blijven leven dat je laat zien dat je bij Gods nieuwe wereld hoort. In het Onzevader vraag je God: bescherm mij alstublieft, en zorg dat ik liever niet in zo’n keuzesituatie terechtkom.

In het Evangelie volgens Marcus komen al deze lijnen samen en wil Marcus zijn lezers duidelijk maken: doordat Jezus de weg van het lijden is gegaan kunnen zijn volgelingen in situaties waarin zij zelf moeten lijden al biddend dat lijden doorstaan.

Artikelen

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.7
Volg ons