Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Jakobus 3:13-4:10

Hier vind je informatie over de context van Jakobus 3:13-4:10 en aantekeningen bij de tekst.

De Brief van Jakobus

Zie voor meer informatie over o.a. de schrijver, datering en algemene inhoud van de Brief van Jakobus het eerste item uit deze serie.

Plek van deze passage in het geheel

1:1-27

begin van de brief, de toon is bemoedigend, de noodzaak tot bidden wordt benadrukt en de thema’s die in het hoofddeel van de brief besproken zullen worden, worden geïntroduceerd. Het hoofdthema is dat geloven en doen hand in hand gaan. Die gelovige praktijk wordt concreet uitgewerkt in de onderwerpen: te letten op je spreken, barmhartig om te zien naar je medemens, te leven volgens Gods wijsheid en alert te zijn op de risico’s van rijkdom.

2:1-26

uitwerking van het thema: ‘barmhartig omzien naar je medemens’.

3:1-12

uitwerking van het thema ‘let op je spreken’.

3:13-4:17

uitwerking van het thema ‘leef volgens Gods wijsheid’.

5:1-6

uitwerking van het thema ‘rijkdom’.

5:7-19

afronding van de brief met bemoediging en raad om standvastig te zijn, geen eden te zweren, voor elkaar te bidden en elkaar van dwaalsporen weer terug bij de waarheid te brengen.

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

In de eerste helft van hoofdstuk 3 werkt Jakobus de gedachte uit dat wie God wil dienen goed op moet letten op wat hij of zij zegt (3:1-12, vgl. 1:19, 26 en 4:11-12). Jakobus is zich zeer bewust van wat woorden uit kunnen richten, zowel ten goede als ten kwade. Met name op leraren rust daarom een zware verantwoordelijkheid, hun woorden bepalen immers hoe hun leerlingen zich zullen gedragen en spreken.

Kennelijk is er op dat gebied iets misgegaan in de gemeenschappen waar Jakobus aan schrijft. In die gemeenschappen overheerst namelijk de innerlijke strijd. In onze passage, de tweede helft van hoofdstuk 3 en de eerste helft van hoofdstuk 4, zoomt hij daarom in op de dieperliggende oorzaak van die conflicten. Die is gelegen in het gegeven dat men vooral gericht is op wat men zelf wil en niet op wat God wil. Die gerichtheid leidt tot niets – ja tot ruzie en jaloezie, maar tot niets dat er werkelijk toe doet voor God. Jakobus roept zijn lezers dus op tot inkeer te komen.

In het vervolg van hoofdstuk 4 gaat hij eerst verder in op de verstoorde verhoudingen in de gemeente: men veroordeelt elkaar vooral. Jakobus roept op tot meer onderling begrip. Vervolgens richt hij aan het eind van hoofdstuk 4 zijn aandacht op reizende handelaren, die zich (ook weer) vooral om hun eigen zaken bekommeren. Daarmee gaat hij over op een onderwerp dat hij in hoofdstuk 5 vervolgt: het problematisch gedrag waar rijkdom toe kan leiden.

Aantekeningen

Bij vers 13:

  • wijs en verstandig: kenmerken van iemand die trouw is aan God en aan zijn wet (Deut. 4:6). Zoals uit het vervolg en het geheel van de brief blijkt is het Jakobus niet zozeer te doen om wijsheid als intellectuele exercitie, maar om wijsheid die in daden tot uiting komt, een gedachte die wortelt in het Oude Testament (vgl. Hos. 14:9; Sir. 3:17).

  • bewijzen: vergelijk 1 Petrus 2:12 en Matteüs 5:14-16. Uit beide teksten blijkt dat geloof ook iets moet zijn dat zichtbaar is voor anderen – Jakobus is dus niet de enige vroegchristelijke schrijver die hier aandacht aan besteedt.

  • door een onberispelijk leven: in deze verzen werkt Jakobus opnieuw de gedachte uit dat er een onlosmakelijke samenhang is tussen wat er binnen iemand leeft (wat je gelooft) en hoe iemand leeft (wat je doet) (vgl. 2:18). Omarmt iemand Gods wijsheid, dan gedraagt diegene zich ook naar waar die wijsheid voor staat (vgl. vs. 17-18). Laat je je beheersen door bijvoorbeeld jaloezie of egoïsme, dan laat dat zien dat het niet Gods wijsheid is die tot bloei komt in je leven, maar één die juist tegen God ingaat (vgl. vs. 14-16). Bij ‘leven’ kun je denken aan het moderne idee van ‘lifestyle’ (vgl. 1 Petr. 1:15-18; 2:12; 3:16).

  • wijze zachtmoedigheid: de constructie in het Grieks geeft aan dat wijsheid de bron van zachtmoedigheid is (vgl. Sir. 1:27).

Bij vers 14:

  • Maar … egoïsme: meer letterlijk staat hier ‘Maar wanneer jullie bittere jaloezie (zèlos) en egoïsme in jullie harten hebben.’ Echter, in een letterlijke vertaling klinkt het in het Nederlands alsof ze stiekem (in hun hart) jaloezie en egoïsme koesteren. Daarom spreekt de NBV21 van ‘u laat zich beheersen’. ‘Jaloezie’ (zèlos) verwijst in het Nieuwe Testament vaak naar conflicten binnen de gemeenschap (vgl. 4:1 en zie 1 Kor. 3:3; 2 Kor. 12:20; Gal. 5:20). Het hart is de plek waar in de Bijbel het ‘zelf’ gesitueerd werd, waar emoties, wil en intellect samenkomen (zie bijv. Gen. 27:41). Het is ook de plek waar mens en God elkaar ontmoeten (zie bijv. Ps. 27:8; Ef. 3:17). Jakobus spreekt in zijn brief vaker over het hart (Jak. 1:26; 4:8 en 5:5).

  • waarheid: zie ook 1:18 en 5:19.

Bij vers 15:

  • aards ... ongeestelijk: in Sirach 19:20-30 worden ook twee vormen van wijsheid tegenover elkaar geplaatst. Ook in andere brieven wordt het aardse tegenover het geestelijke geplaatst (zie Judas 19, vgl. 1 Kor. 1:20; 2:14; 2 Kor. 1:12).

Bij vers 16-17:

  • Jakobus geeft in vers 16 aan hoe de kwade vorm van wijsheid ondeugden (vgl. Gal. 5:21-22 en 1 Tim. 6:4-5) voortbrengt die conflicten veroorzaken. In vers 17 schetst hij hoe Gods wijsheid de deugden voortbrengt die bijdragen aan vrede in de gemeenschap (zie ook vs. 18). Aardig om te weten is dat in het Grieks de ondeugden ‘hoekig’ klinken en de deugden juist allitererend en harmonieus. Zo vallen vorm en inhoud samen.

  • van boven: vergelijk 1:17.

  • wijsheid: de kenmerken van de door God gegeven wijsheid doen denken aan die van de liefde uit 1 Korintiërs 13 of van de gaven van de Geest uit Galaten 5:22-23. In zijn brief spreekt Jakobus niet over Gods Geest, maar in verbinding met de Wijsheidsliteratuur waar zijn schrijven mee verwant is over Gods wijsheid – inhoudelijk gaat het om hetzelfde.

  • zuiver: oftewel geheel aan God gewijd, in lijn met hoe Jakobus in 1:18 aangeeft dat christenen vergelijkbaar zijn met de ‘eerstelingen’ van de oogst, die gewijd is aan God (vgl. 4:8 en de tegenstelling met de dubbelheid in 3:9-12).

  • vredelievend: in tegenstelling tot de jaloezie uit vers 14 en de conflicten genoemd in 4:1.

  • mild: of ‘zacht’; het Griekse woord wordt in Filippenzen 4:5 en 1 Timotheüs 3:3 vertaald met ‘vriendelijk’.

  • meegaand: d.w.z. bereid te leren en opnieuw stelling te nemen.

  • vol ontferming: vergelijk 2:13; ook in Matteüs 9:13; 12:7 en 23:23 wordt opgeroepen tot barmhartigheid.

  • onpartijdig: vergelijk 2:1-13 en 4:12.

Bij vers 18:

  • brengt gerechtigheid haar vruchten voort: vergelijk 1:21; 3:12; Matteüs 7:15-20 en 12:33; Lucas 6:44; Galaten 5:22-23; Filippenzen 1:11; Hebreeërs 12:11; Jesaja 32:15-18; Spreuken 11:30; Sirach 6:19. Het is Jakobus te doen om vrede nu al in de gemeenschap, niet zozeer om een vorm van vrede na dit leven.

  • hen die vrede stichten: vergelijk Matteüs 5:9, Marcus 9:50 en Romeinen 12:18.

Bij vers 4:1

  • strijd … conflicten: zie ook Jakobus 3:14. Jakobus noemt het voortrekken van de rijken op de armen (2:1-7) en het veroordelen van elkaar (4:11-12, vgl. 2:6). De dieperliggende oorzaak van al deze strijd ligt bij het de vrije loop laten aan de hartstochten (vgl. 1:14-15; Rom. 7:23 en 1 Petr. 2:11).

  • hartstochten: de hartstochten leveren strijd, schrijft Jakobus en tois meleson humōn, letterlijk ‘in uw ledematen’. Heel plastisch is de gedachte dat de innerlijke hartstochten druk uitoefenen op onze handen, voeten, ogen, tong, etc., om ze aan te zetten tot onaardig en hatelijk gedrag (vgl. wat Jezus zei over als je hand of je oog je tot zonde verleidt, zie Mat. 18:8-9). De NBV gaf de ledematen weer als ‘binnenste’, maar dan raakt het concrete gedrag uit zicht. Het probleem is dat deze manier van spreken, waarbij lichaamsdelen en gedrag één op één samengaan, door de huidige lezer niet wordt begrepen. De NBV21 kiest daarom voor het weergeven van de daden zelf: heel uw doen en laten.

Bij vers 2:

  • moordlustig: zie 2:11, vergelijk Matteüs 5:21-22 en 1 Johannes 3:15.

  • omdat u niet bidt: uit hun gedrag blijkt dat degenen tot wie Jakobus hier spreekt niet op God gericht zijn, maar op hun eigen verlangens (vgl. 1:14-15 en 3:14-16). Die houding leidt ultiem nergens toe, is zogezegd vruchteloos, in tegenstelling tot wanneer men wél op God gericht is (vgl. 3:18). Met deze gerichtheid op eigen verlangens overtreedt men ook het tiende gebod. De overtreding van dit gebod werd wel gezien als in feite een overtreding van alle geboden (vgl. 2:10).

Bij vers 3:

  • omdat u verkeerd bidt: d.w.z. dat het gebed dan een poging wordt om God te beïnvloeden, zogezegd God voor je te laten werken. Goed bidden is bidden om wijsheid (vgl. 1:5) om zo gericht te zijn op de wil van God. Dit gebed is gericht op de relatie met God (zie vers 8a ‘nader tot God …’). Wanneer die relatie er is, of hersteld wordt, is er (weer) harmonie en volgen heilzame dingen (zie Ps. 37:4 en vgl. 5:16-17). Ook Jezus leerde zijn leerlingen God te vragen wat ze nodig hadden (Mat:7:7-11; Marc. 11:24; Luc. 18:1-8; Joh. 14:13).

Bij vers 4:

  • vriendschap met de wereld: ‘de wereld’ staat voor alles dat in de macht van het kwade is en tegen Gods bedoeling ingaat (vgl. 1:27; 3:15; 1 Joh. 2:15-17). In het Evangelie volgens Johannes (Joh. 12:31; 14:30) wordt Satan (de vijand van God) daarom de ‘heerser van deze wereld’ genoemd. In Jakobus 2:2-5 wordt deze ‘vriendschap met de wereld’ concreet gemaakt door het voortrekken van rijken op de armen en het verwaarlozen van de zorg voor je naaste, in Jakobus 3:9-10 en 4:11-12 door de manier waarop er over elkaar gesproken wordt.

  • trouwelozen: letterlijk: ‘overspeligen’, een gangbare aanklacht tegen afgoderij of het vergoddelijken van mensen of dingen (bijv. Hos. 1-3; Jer. 3:2). In vers 8 roept Jakobus zijn lezers op tot eenduidige trouw aan God (zie ook aantekening bij vers 8).

Bij vers 5-6:

  • in de Schrift: de exacte herkomst van het citaat is onbekend.

  • de geest: de levensadem, vergelijk Prediker 12:7; Jesaja 42:5.

  • De twee zinnen die in vers 5b-6a geciteerd worden, zijn in het Grieks op meerdere manieren uit te leggen. Omdat ze niet te herleiden zijn tot een bekende Bijbeltekst, is het moeilijk te bepalen wat de juiste manier van lezen is. De NBV vertaalde vers 5-6a: ‘Denk toch niet dat dit loze woorden zijn in de Schrift: “Hij die ons het leven gaf, maakt er vurig aanspraak op; maar de genade die hij schenkt is nog groter.”’ Dit betekent: God maakt vurig (‘afgunstig’) aanspraak op het menselijk leven, maar het allerliefste wil Hij dat vijanden van God vrienden worden. Dit sluit goed aan bij vers 4. Het probleem van deze uitleg is dat het Griekse woord voor ‘afgunst’ in de Bijbel nooit aan God wordt toegeschreven en we dit op een mildere manier zouden moeten opvatten. In de recentere wetenschappelijke literatuur is er meer steun gekomen voor een andere uitleg, waarin het citaat gezien wordt als een citaat uit een hervertelling van Numeri 11 (m.n. vs. 29). De vertaling in de NBV21 (‘Denk niet dat dit loze woorden zijn in de Schrift: “God heeft ons toch geen geest vol afgunst gegeven? De genade die Hij schenkt is groter”’) wil in de context van Jakobus 4 zeggen dat strijd en conflicten (4:1-2) niet bij Gods gemeente passen en dat men moet beseffen dat ook anderen Gods genade (vgl. Ex. 34:6-7) hebben ontvangen. Men moet dus ophouden met jaloezie en het oordelen over anderen (4:11-12). Een uitgebreidere bespreking van de vertaling van Jakobus 4:5-6a is hier te vinden.

  • staat er: geciteerd naar Spreuken 3:34. Vergelijk 4:10; 1 Petrus 5:5. Vergelijk ook 2:13 en 5:15-16, er is genade voor wie hun zonden nederig erkennen en berouw tonen.

Bij vers 7:

  • verzet u tegen de duivel: bij dit verzet hoort het hoeden voor de verleidingen van de eigen begeertes (1:14; 4:1-3) en “aardse” wijsheid, die leidt tot jaloezie en egoïsme (3:14-15). In Efeziërs 6:11-17 wordt het beeld van een wapenrustig gebruikt en 1 Petrus 5:6-8 wordt opgeroepen tot alertheid in de strijd tegen het kwade.

Bij vers 8:

  • nader tot God: het ‘naderen tot God’ was van oudsher iets dat priesters deden. Ook wordt er in het Oude Testament mee aangeduid dat God voor zijn volk Israël een God wil zijn die dichtbij is. Dit wederzijdse naderen duidt op een levende relatie en een leven in Gods nabijheid. De gedachte achter de tekst van Jakobus is, is dat wie leeft in het licht van Gods nabijheid ook put uit een diepe bron van wijsheid en inzicht en zo gedreven wordt tot goed gedrag (vergelijk hiervoor Deut. 4:6-8). Voor de wisselwerking tussen God en de mensen die bij Hem horen, vergelijk Zacharia 1:3; Maleachi 3:7.

  • reinig uw handen: verwijzing naar de reiniging door de priesters voordat ze in de tempel God naderden (Ex. 30:17-21); Psalm 24:4 en 73:13 stellen de reinheid van de handen en van het hart naast elkaar.

  • zuiver uw hart: deze zuiverheid wordt in 3:17 verbonden met Gods wijsheid.

  • weifelaars: zie ook 1:7-8.

Bij vers 9:

  • weeklaag … somberheid: de termen die Jakobus hier gebruikt kennen we uit het Oude Testament als aanduidingen van berouw. Je denkt alles voor elkaar te hebben (lachen, vreugde) maar in werkelijkheid ben je op de verkeerde weg. Als je dat inzicht krijgt, neem je een berouwvolle houding aan – je lachen verandert in tranen, je vreugde in somberheid, uit berouw over wat je verkeerd gedaan hebt (zie bijv. Joël 2:12; Jona 3:6-8).

Bij vers 10:

  • verneder u: het gaat hierbij om de houding van berouw van iemand die tot inzicht komt verkeerd gedaan te hebben en nu om medelijden vraagt (zie ook Micha 6:8; Ps. 107:41; 113:7).

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.24.4
Volg ons