Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
3 februari 2025Anne-Mareike Schol-Wetter

Vruchtbaar in een vreemd land?

‘Het tweede kind noemde hij Efraïm, “want,” zei hij, “God heeft mij vruchtbaar gemaakt in dit land, waar ik zoveel te verduren heb gehad.” Met deze woorden begroet Jozef de tweede zoon uit zijn huwelijk met de Egyptische Asenat.

Het is een verrassende naam voor een tweede kind – als Jozef twijfelde of er wel kinderen uit dit huwelijk geboren zouden worden, was het eerste kind voldoende bewijs voor het tegendeel geweest. Maar het lijkt hier om meer, en misschien zelfs om iets heel anders te gaan dan enkel biologische vruchtbaarheid. Sowieso wordt, als een huwelijk kinderloos blijft, in de Bijbel over het algemeen naar de vrouw gewezen (Genesis 11:30; Rechters 13:2; Lucas 1:7). En man die over zijn eigen biologische vruchtbaarheid begint, is dus op z’n minst opmerkelijk. En dat is niet de enige reden om meer te zoeken achter de woorden van Jozef.

Opdracht en belofte

Een korte zoektocht laat zien dat het woord ‘vruchtbaar zijn’ en ‘vruchtbaar maken’ regelmatig op sleutelmomenten terugkomt in het boek Genesis. Allereerst natuurlijk in Genesis 1:22 en 28, als opdracht, eerst aan de vissen en vogels (dat wordt nog wel eens vergeten) en vervolgens aan het eerste mensenpaar. Noach en alle bewoners van de ark krijgen dezelfde opdracht (Genesis 8:17; 9:1, 7). De belofte ‘ik zal je vruchtbaar maken’ klinkt voor het eerst in Genesis 17:6, aan Abraham, en kort daarna (ook dat wordt wel eens vergeten) aan (of eigenlijk: over) Ismaël. In Genesis 12 wordt de belofte van veel nakomelingen verbonden met die van zegen – niet alleen voor Abraham, maar via hem voor alle volken op aarde (Genesis 12:3).

Zegen ontvangen en uitdelen

In de verhalen over Jozef begint de zegen die aan Abraham beloofd was vorm te krijgen. Bovendien verklaren ze hoe zijn nakomelingen toch weer buiten het beloofde land terecht waren gekomen. In die zin vormen ze een logisch onderdeel van de familiegeschiedenis van Abraham en zijn nakomelingen, én de prelude van het grootse verhaal van bevrijding en verbond dat in Exodus verteld wordt. Maar je kunt ze ook op zichzelf lezen, als een kort, exemplarisch verhaal – een novelle – over hoe je ook in een vreemd land zegen kunt ervaren én kunt uitdelen. In die zin lijkt het verhaal van Jozef op dat van Ester, met het verschil dat Ester alleen voor haar eigen volk opkomt, terwijl Jozef ‘alle volken’ van de hongerdood redt. Veel Bijbelwetenschappers denken dan ook dat het verhaal in zijn huidige vorm stamt uit de tijd van of na de Babylonische ballingschap.

Hoop en pragmatisme

Die gedachte wordt ondersteund door het feit dat er nog een andere tekst is waar het verhaal van Jozef, en in het bijzonder de woorden over Efraïm, aan doen denken:

5Bouw huizen en ga daarin wonen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst, 6ga huwelijken aan en verwek zonen en dochters, zoek vrouwen voor je zonen en huw je dochters uit, zodat zij zonen en dochters baren. Jullie moeten in aantal toenemen, niet afnemen. 7Bid tot de HEER voor de stad waarheen Ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar voorspoed en vrede, want de voorspoed van de stad is ook jullie voorspoed.

Jeremia 29:5-7NBV21Open in de Bijbel

Het zijn woorden van een profeet die heeft moeten aanzien hoe het volk zijn waarschuwingen keer op keer negeerde, met funeste gevolgen, en die nu een boodschap mag verkondigen die het midden houdt tussen hoop en pragmatisme.

Profetie en verhaal

Het gebeurt wel vaker dat je in het Oude Testament eenzelfde boodschap zowel in profetische als ook in verhalende vorm tegenkomt. Zo kun je het boek Ruth als verhaal lezen waarin de beloften uit het tweede deel van Jesaja (terugkeer, een trooster, een losser) worden vervuld in het leven van concrete mensen. Het zou zomaar kunnen dat met Genesis 37-50 en Jeremia iets soortgelijks aan de hand is. Jeremia schrijft zijn brief aan de ballingen in Babylonië op het moment dat koning Jechonja is afgezet en samen met de elite is weggevoerd, maar voordat Jeruzalem tijdens het tweede beleg verwoest is. Het einde van het koninkrijkje Juda hangt als een zwaard van Damocles boven de markt, maar is nog niet definitief – wie weet verandert God toch van gedachte en mogen de ballingen binnenkort weer naar huis?

Met dat idee maakt Jeremia korte metten – het gaat wel zeventig jaar duren voordat God echt een keer brengt in het lot van zijn volk (Jeremia 29:10). Maar dat betekent niet dat hun leven volledig op pauze wordt gezet. Integendeel: de opdracht om vruchtbaar én tot zegen te zijn geldt ook in dat vreemde land, ‘waar ze zoveel te verduren hebben gehad’. Het verhaal van Jozef laat zien hoe groots dat kan uitpakken.

Anne-Mareike Schol-Wetter is Hoofd Bijbelgebruik bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Deze blog verscheen eerder in het Friesch Dagblad.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.28.1
Volg ons