Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Marcus 10:13-31

Hier vind je informatie over de context van Marcus 10:13-31 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Marcus als geheel

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema's en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Marcus vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Marcus. Dit evangelie is, na de proloog, opgebouwd in twee hoofdgedeeltes:

1:1-13

Titel en proloog

1:14-8:26 

Eerste deel: 
Wonderen van Jezus, reacties van de leerlingen, de familie,
de tegenstanders en het volk op Jezus
Vaak wordt het eerste deel verder opgedeeld in drie of meer delen:
bijvoorbeeld 1:14-3:6; 3:7-6:6 en 6:7-8:26.

8:27-16:8

Tweede deel:
Verdere ontwikkelingen vanuit het perspectief van het (komende) lijden
Het tweede deel bestaat uit drie onderdelen:
8:27-10:52: lijdensaankondigingen op weg naar Jeruzalem
11:1-13:37: aankomst en optreden in Jeruzalem
14:1-16:8: het verhaal van Jezus’ lijden en overwinning

16:9-20

Latere toevoeging met een afsluitende reeks verschijningen

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Plek van deze passage in het geheel

Met deze passage bevinden we ons in het tweede hoofdgedeelte van het Evangelie volgens Marcus. In dit hoofddeel reist Jezus naar Jeruzalem. Terwijl Jezus onderweg is, onderwijst Hij zijn leerlingen over ‘de weg’ die zij moeten volgen (vgl. Hand. 11:26). In het direct voorafgaande hoofdstuk 9 gaat het daarbij om de minste willen zijn (9:33-37) en om radicale navolging (9:42-50). Jezus vertelt zijn leerlingen ook over de weg van lijden, sterven en opstaan die Hij zelf zal gaan (8:31; 9:30-32 en 10:32-34).

Dit deel van het Evangelie volgens Marcus laat ook zien hoe de weerstand tegen Jezus groeit onder de leiders van zijn volk. In de direct voorafgaande passage, Marcus 10:1-12, vindt een confrontatie met de farizeeën plaats. Zij willen Jezus op de proef stellen met een lastige wetskwestie: mag een man zijn vrouw verstoten? Jezus laat zien dat er in de orde zoals God die bij de schepping heeft bedoeld, geen ruimte is voor verstoting.

Onze passage (10:13-31) en het vervolg (10:32-52) sluiten inhoudelijk niet direct op dit twistgesprek aan, maar op het onderricht uit het voorgaande hoofdstuk 9. Het omvattende thema is de vraag hoe mensen het koninkrijk van God kunnen binnengaan. Is dat iets dat je voor jezelf kunt veiligstellen (10:17-31) of opeisen (10:32-45)? De voorbeelden van de kinderen aan het begin van dit gedeelte (10:13-16) en Bartimeüs aan het eind (10:46-52) maken duidelijk dat het zo niet werkt. Het koninkrijk van God kan alleen genadevol ontvangen worden, het ligt buiten elke menselijke controle.

Na deze gebeurtenissen onderweg in hoofdstuk 10 arriveert Jezus in hoofdstuk 11 bij zijn bestemming: Jeruzalem. Daar vormt een feestelijke intocht de opmaat tot meer confrontaties (hoofdstuk 11-13), uitlopend op Jezus’ gevangenneming en dood aan het kruis (hoofdstuk 14-15) en zijn opstanding uit de dood (hoofdstuk 16).

Eigen accenten Marcus, in vergelijking met Matteüs en Lucas

Deze passage komt ook voor bij de andere synoptische evangeliën (Mat. 19:13-30 en Luc. 18:15-30), waarbij in elk evangelie eigen accenten gelegd worden.

Jezus zegent de kinderen (Marc. 10:13-16; Mat. 19:13-15; Luc. 18:15-17)

  • Matteüs en Lucas bieden allebei een ingekorte versie van Marcus.
  • Jezus’ emotie wordt alleen in Marcus genoemd (vs. 14).
  • Vers 15 over het ‘ontvangen als een kind’ ontbreekt in Matteüs (vgl. echter Mat. 18:3).
  • Vers 16 over Jezus die de kinderen omhelst en zegent ontbreekt in Lucas; Matteüs noemt het wel, maar zonder het ‘zegenen’. Dit bijzondere moment vertelt dus alleen Marcus.

De rijke man die het eeuwige leven hoopt te krijgen (Marc. 10:17-22; Mat. 19:16-22; Luc. 18:18-23)

  • Alleen Marcus vertelt dat de man voor Jezus knielt.
  • In Matteüs spreekt de man Jezus aan als ‘meester’ (Marc. en Luc.: Goede meester) en vraagt hij ‘wat voor goeds moet ik doen?’ Daardoor is Jezus’ antwoord ook iets anders (Mat. 19:17).
  • Opvallend in Marcus is, in de opsomming van de geboden, het gebod ‘Bedrieg niemand’. Dit gebod is geen citaat uit het Oude Testament, en in Matteüs en Lucas zien we dit niet terug. Wel komt er in Matteüs een ander gebod bij, dat de rij afsluit: ‘Heb je naaste lief als jezelf’.  
  • In Marcus en Lucas antwoordt de man: ik doe dat al ‘vanaf mijn jeugd’. In Matteüs ís de man nog jeugdig (‘De jongeman’, Mat. 19:20). De traditionele aanduiding van ‘de rijke jongeling’ is dus gebaseerd op Matteüs 19. In Lucas 18:18 wordt de man als ‘een hooggeplaatst persoon’ aangeduid.  
  • In Matteüs vraagt de jongeman expliciet ‘wat kan ik nog meer doen’, en Jezus antwoordt ‘als je volmaakt wilt zijn …’: hier gaat het over méér dan gewoon goed leven volgens Gods regels.
  • Alleen Marcus vertelt dat Jezus de rijke man liefdevol aankijkt.

Kan een rijke binnengaan in het koninkrijk van God? (Marc. 10:23-31; Mat. 19:23-30; Luc. 18:24-30)

  • Marcus 10:24, dat een beetje een herhaling is van vers 23, wordt door Matteüs en Lucas weggelaten.
  • De bekende uitspraak van Jezus over de kameel en het oog van de naald is in de drie evangeliën bijna identiek geformuleerd. Hetzelfde geldt voor de reactie van de leerlingen: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’
  • De uitspraak over onmogelijk bij mensen en mogelijk bij God is in Matteüs en Lucas bondiger.  
  • Wat betreft het slot lopen de drie evangeliën uiteen. In Matteüs 19:27 voegt Petrus nog toe ‘Welk vooruitzicht hebben wij dan?’ Daarop vertelt Jezus wat het vooruitzicht is voor de twaalf leerlingen (Mat. 19:28), pas daarna volgt (met Marcus) wat het vooruitzicht is voor alle leerlingen. Anders dan Marcus spreekt Matteüs uitsluitend over de toekomende tijd (niet over vervolgingen). De afsluiting over ‘de eersten’ en ‘de laatsten’ kan in Matteüs uitsluitend positief op de leerlingen worden betrokken.
  • Lucas biedt een ingekorte versie van Marcus, met een verwijzing naar zowel ‘deze tijd’ als naar ‘de tijd die komt’, zonder de vervolgingen te noemen. De afsluitende zin over ‘de eersten’ en ‘de laatsten’ ontbreekt in Lucas. Marcus biedt een somberder versie dan de andere twee, door de wijzen op de vervolgingen in de huidige tijd en door de dubbelzinnigheid van de slotzin: bemoedigend óf waarschuwend (zie de aantekeningen).

Aantekeningen

Bij vers 13:

  • kinderen: in de cultuur van de oudheid staat het kind voor iemand zonder macht en sociale status,  volledig afhankelijk van zijn familie.
  • aanraken: ditzelfde werkwoord is hiervoor al tien keer in Marcus gebruikt, voor zieken die Jezus aanraken of door Hem worden aangeraakt om genezen te worden.
  • berispten: de NBV21 vertaalt het Griekse werkwoord dat in vers 13 en in vers 48 wordt gebruikt tweemaal op dezelfde manier, met ‘berispen’. Dat toont de parallel in de houding van de leerlingen (vers 13) en die van de omstanders (vers 48).
  • hen: wie worden er berispt: degenen die de kinderen bij Jezus brengen of de kinderen zelf? Uit het Grieks valt dit niet af te leiden en ook de NBV21 laat het open.

Bij vers 14:

  • aan wie is zoals zij: Jezus zegt niet dat het koninkrijk van God speciaal voor kinderen is, maar voor wie zijn als kinderen. Het gaat om datgene waar kinderen voor staan: klein en weerloos, zonder status of controle (vgl. Marc. 9:33-37). De mensen die zich afhankelijk weten van God zijn vaak ook de mensen die in deze wereld het zwakst staan. Mensen die in nederigheid en afhankelijkheid het koninkrijk ontvangen als geschenk van God.

Bij vers 15:

  • als een kind … ontvangt: wat is het punt van deze vergelijking? De NBV 2004 vulde dit in door te vertalen: “wie niet als een kind … openstaat”. Het Griekse woord dechomai,‘ontvangen’, staat dan voor een bepaalde houding. De meningen zijn echter verdeeld over wat ‘als een kind’ hier precies wil zeggen: bescheidenheid, afhankelijkheid, vertrouwen, onschuld, openheid, eenvoud, onvoorwaardelijkheid? Het is beter om dat in de vertaling niet teveel in te vullen. De NBV21 kiest daarom voor ‘ontvangt’. Welke uitleg ligt het meest voor de hand? Waarschijnlijk de lage sociale positie die kinderen toen hadden. Ze waren niet belangrijk en hadden geen aanzien of macht, ze telden niet mee (vgl. Marc. 9:33-37). Kinderen staan op die manier tegenover de rijke man uit het vervolg (Marc. 10:17-31).

Bij vers 16:

  • Hij nam de kinderen in zijn armen: nadat Jezus heeft gesproken, doet Hij precies wat de mensen die de kinderen bij Hem brachten, hoopten: Hij raakt de kinderen aan. Bovendien zegent Hij de kinderen door hun de handen op te leggen. Dit is de enige keer in het Evangelie volgens Marcus dat Jezus iemand zegent. Dat Jezus juist de kinderen zegent, laat zien dat zij voor Jezus niet alleen een voorbeeld zijn voor het ontvangen van Gods koninkrijk, maar dat Hij hen ook echt voor vol aanziet.

Bij vers 17:

  • op zijn knieën viel: in het Evangelie volgens Marcus horen we niet vaak dat er iemand voor Jezus knielt. Het enige andere voorbeeld is iemand die onrein is door een huidziekte, die Jezus smeekt om hem rein te maken (Marc. 1:40). Ook de rijke man komt bij Jezus met een prangende vraag. Hij smeekt Jezus om hem inzicht te geven. Het laat zien dat de vraag hem enorm bezighoudt.  
  • Goede meester: in de evangeliën wordt Jezus vaak aangesproken als ‘meester’ (bijv. Marc. 4:38; 9:17, 38). De aanspraak ‘goede meester’ komt alleen hier voor en in de parallel Lucas 18:18. Het is geen gebruikelijke aanspreekvorm. Het woord ‘goed’ legt een verbinding met God, het impliceert dat Jezus bij God in de gunst staat en dat Jezus anderen de weg kan wijzen om bij God in de gunst te staan. De rijke man ziet Jezus dus als een uitzonderlijk mens, nauw verbonden met God, en hoopt op een bijzondere aanwijzing om zelf ook bij God in de gunst te komen.
  • om deel … eeuwige leven: in deze passage worden vier verschillende termen gebruikt die ongeveer hetzelfde betekenen: ‘deel krijgen aan het eeuwige leven’ (vs. 17, vs. 30), ‘het koninkrijk van God binnengaan’ (vs. 23-25), ‘gered worden’ (vs. 26) en ‘een schat in de hemel hebben’ (vs. 21). Met zijn vraag ‘wat moet ik doen …’ hoopt de man voor zichzelf zekerheid te verkrijgen over de goede afloop.

Bij vers 18:

  • Niemand is goed, behalve God: in sommige teksten in het Evangelie benadrukt Jezus zijn eenheid met God (wat leidt tot felle kritiek van de kant van de godsdienstige leiders), maar hier doet Hij het omgekeerde. Hier speekt een bescheiden Jezus, die voor zichzelf niet de kwaliteiten en de betiteling claimt die alleen aan God toebehoren. Jezus accepteert op dit moment geen speciale status voor zichzelf, omdat Hij voor deze man ook geen speciaal recept heeft. Hij verwijst hem simpelweg naar het gebruikelijke antwoord.

Bij vers 19:

  • U kent de geboden: Jezus’ antwoord is gebaseerd op de Thora, die de man al heel zijn leven kent en navolgt; hij heeft geen nieuwe leer nodig. - Jezus geeft een opsomming van zes geboden. De eerste vier (‘pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af’) corresponderen met Exodus 20:13-16 (Deut. 5:17-20) en betreffen het zesde tot en met het negende gebod van de tien woorden. Dan vervolgt Jezus met ‘bedrieg niemand’. Dit staat niet in de tien geboden. Het Griekse mê aposterêsêis betekent iets als ‘je mag niemand oplichten’, wat heel toepasselijk is voor iemand die rijk is. Jezus sluit af met een korte versie van het vijfde gebod (Exod. 20:12/Deut. 5:16), ‘toon eerbied voor uw vader en uw moeder’ (vgl. Marc. 7:9-13, waar Jezus de farizeeën ervan beschuldigt dat ze het onderhoud van hun ouders stiekem omzeilen). - De opsomming die Jezus geeft valt min of meer samen met het tweede deel van de tien woorden, dat betrekking heeft op intermenselijke relaties.

Bij vers 21:

  • Jezus keek hem liefdevol aan: letterlijk vertaald staat er: ‘Jezus, hem aanziende, had hem lief’. De twee zaken horen bij elkaar. Vaak worden het in de vertaling twee nevengeschikte zinnen: ‘Jezus keek hem aan en ging van hem houden.’ (Willibrordvertaling; verg. Groot Nieuws Bijbel, Herziene Statenvertaling), maar dat brengt de betekenis niet goed over. Het is beter om te vertalen dat Jezus de man vol liefde aankijkt. Het is duidelijk dat Jezus positief over hem denkt. Hij schat hem hoog in als potentiële leerling. Het is niet zijn bedoeling om de man af te schrikken, maar om een ware leerling van hem te maken.
  • ga naar huis … aan de armen: alsnog blijkt Jezus een bijzonder recept voor de rijke man in de aanbieding te hebben. Hij moet zijn bezit verkopen en de opbrengst aan de armen geven. Vrijgevig zijn en de armen ondersteunen komt in tal van Bijbelpassages voor (Deut. 24:13-22; Amos 2:6; Spr. 10:2; 19:17; Tob. 4:5-7; Sir. 7:29-36). Het blijft ook in de rabbijnse traditie een grote rol spelen. Maar het weggeven van je bezit gaat veel verder. Dat treffen we hier en daar in het Nieuwe Testament aan (bijv. Luc. 12:33; Hand. 4:34).  
  • dan zult u een schat in de hemel bezitten: dit zinnetje onderbreekt een serie van gebiedende wijzen. Om te laten zien dat de reeks nog niet is afgelopen, eindigt dit zinnetje in de NBV21 met een puntkomma. Daarna volgen de laatste imperatieven: ‘kom dan terug en volg mij’. Het geheel vormt de ene, speciale opdracht van Jezus aan de man.

Bij vers 22:

  • Hij had namelijk veel bezittingen: somber gaat de man weg. Zijn afhankelijkheid van zijn rijkdom is onverenigbaar met de afhankelijkheid van een leerling van God (vgl. het kind uit vs. 14-15 dat symbool is van deze afhankelijkheid).

Bij vers 23:

  • koninkrijk van God: hiervoor werd het koninkrijk van God genoemd in vers 14-15. Terwijl kinderen het koninkrijk van God ontvangen en daarmee het voorbeeld zijn, is het voor rijke mensen juist  bijzonder moeilijk om het koninkrijk binnen te gaan. Bezit, en de status en zekerheid die dat met zich meebrengt, is een hindernis voor het koninkrijk.

Bij vers 24:

  • schrokken: in sommige vertalingen staat dat de discipelen ‘verbaasd’ waren (bijv. NBG-vertaling 1951; HSV). Het Griekse woord thambeomai kan ‘verbaasd zijn’ betekenen of ‘geschokt/ontzet zijn’. In Marcus 10:24 en 26 is sprake van een stijgende lijn. Eerst schrikken de leerlingen (10:24), vervolgens zijn ze ‘nog meer ontzet’ (ekplêssomai, 10:26). Uit hun reactie ‘Wie kan er dan nog gered worden?’ spreekt eerder schrik en ontzetting dan verbazing. Daarom verdient het de voorkeur om hier met ‘schrikken’ te vertalen.
  • Kinderen: de aanspreekvorm ‘kinderen’ (tekna) toont vertrouwelijkheid, maar ook de gezagsverhouding tussen Jezus en zijn leerlingen. Behalve de gevallen waarin het om een ouder-kind relatie gaat, wordt de aanspreekvorm teknos ‘kind’ of tekna ‘kinderen’ weinig gebruikt in het Nieuwe Testament. In één geval spreekt Jezus een zieke man aan met teknos: ‘mijn kind’ (Mat. 9:2; Marc. 2:5). In Galaten 4:19 spreekt Paulus de gemeente aan als tekna mou, ‘kinderen’.
  • wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan: dit is een algemene uitspraak, die in deze context natuurlijk vooral op rijke mensen slaat. Latere overschrijvers van de Griekse tekst hebben een paar woorden toegevoegd, zodat de zin expliciet over rijkdom ging. Die latere, aangepaste tekst, zie je terug in de HSV: ‘hoe moeilijk is het dat zij die op rijkdommen vertrouwen, het Koninkrijk van God binnengaan!’ (ook in de Statenvertaling).

Bij vers 25:

  • het is gemakkelijker voor een kameel … om het koninkrijk van God binnen te gaan: het Nederlands kent de uitdrukking ‘door het oog van de naald (kruipen)’, ontleend aan deze Bijbeltekst (zie ook Mat. 19:24; Luc. 18:25). Het betekent: op het nippertje ontkomen. De betekenis van het oorspronkelijke beeld van Jezus is echter heel anders: dat drukt met een overdrijving juist een onmogelijkheid uit. In de loop van de tijd zijn er allerlei pogingen gedaan om de uitspraak van Jezus minder onmogelijk te maken. Zie daarvoor dit artikel uit Met andere Woorden. Maar Jezus gebruikte vaker overdrijvingen, bijv. over ‘de balk’ in het oog (Mat. 7:3) of het wegslikken van een kameel (Mat. 23:24). De Talmoed gebruikt om hetzelfde punt te maken het beeld van een olifant en het oog van de naald.

Bij vers 26:

  • Wie kan … gered worden: rijkdom werd vaak beschouwd als een teken van Gods zegen. Als rijken al geen toegang hebben tot het koninkrijk, zo denken de leerlingen, hoe zal het armen dan wel niet vergaan? De Bijbel biedt twee visies op rijkdom. Soms wordt rijkdom beschreven als zegen van God (Spr. 10:22) of als beloning voor gehoorzaamheid aan God (Deut. 28:1-12). Maar in andere teksten, met name in de Evangeliën, is rijkdom een hindernis die mensen verwijdert van God. Dit laatste zien we ook in andere Joodse teksten, zoals het geschrift 1 Henoch.

Bij vers 27:

  • Bij mensen ... bij God ... bij God … : de constructie in dit vers (met het voorzetsel para gevolgd door een meewerkend voorwerp) wordt vaak vertaald met ‘bij’ mensen en ‘bij’ God. Volgens sommigen betekent dit simpelweg: ‘Voor mensen is dat onmogelijk, maar niet voor God, want voor God is alles mogelijk.’ Maar het kan ook een bepaald gezichtspunt of perspectief tot uitdrukking brengen. Dan betekent het: ‘Vanuit de mensen gezien is dat onmogelijk, maar vanuit God gezien niet, want vanuit God gezien is alles mogelijk’ (vgl. 1 Kor. 3:19). - De rijke man vroeg: wat moet ik doen om garanties te krijgen? Jezus plaatst het binnengaan in het koninkrijk echter principieel buiten iedere menselijke controle. Redding is alleen mogelijk vanuit God bezien. Dat correspondeert met ‘het koninkrijk ontvangen als een kind dat doet’, zonder claim, controle of garanties. - Dit vers laat dus ook zien dat we niet naar de andere kant moeten doorslaan, alsof rijken sowieso níet gered worden en armen en verdrukten sowieso wél. Want dan wordt het weer een zaak van menselijke controle en dat is het per definitie niet. Maar het is wel duidelijk dat deze afhankelijke houding juist voor de rijken en machtigen op aarde het moeilijkst te accepteren is.

Bij vers 29:

  • omwille van Mij en het evangelie: deze woorden komen ook voor in Marcus 8:35 en zijn alleen in Marcus te vinden. De verkondiging van het ‘goede nieuws’ van Jezus en de consequenties ervan wijzen vooruit naar de toekomstige geloofsgemeenschap, die één grote familie vormt.
  • Broers of zussen (…) huis of akkers: in nieuwe religieuze bewegingen komt het vaak voor dat volgelingen hun huis verlaten en de banden met hun familie verbreken; ze krijgen daar een nieuwe (fictieve) familie en een nieuw huis voor terug. Hier vormen de aanhangers van Jezus die nieuwe familie, terwijl God hun nieuwe vader zal zijn.

Bij vers 30:

  • het honderdvoudige: de leerlingen zullen in het koninkrijk een nieuwe en grotere familie vinden, waarin plaats zal zijn voor overvloed. Deze beloning is een toekomstige en tegelijkertijd ook al aanwezig; maar in dit leven bestaat nog het risico dat deze beloning gepaard gaat met vervolgingen.

Bij vers 31:

  • Vele: sommige vertalingen beginnen dit vers met ‘Maar vele ...’. In het Grieks staat er het woordje de, dat ‘maar’ kan betekenen, maar ook gebruikt kan worden als verbindingswoord dat verder geen kleur toevoegt; dan is het beter om het open te laten in de vertaling. - Het is lastig om te bepalen wat hier bedoeld is. Na vers 28-30 zou je vers 31 heel goed kunnen opvatten als positief voor de leerlingen: zíj horen bij ‘de laatsten’, terwijl mensen die het in het aardse leven goed hebben, zoals de rijke man, bij ‘de eersten’ horen. In dat geval sluit vers direct aan op vers 29-30, en moet je zeker niet met ‘maar’ vertalen. Maar je kunt het slotvers ook anders uitleggen. Je kunt je immers afvragen of Petrus zich niet wat superieur opstelt ten opzichte van de rijke man die is weggegaan. In Marcus 9:34-35 heeft Jezus zijn leerlingen nog terechtgewezen omdat ze hadden gediscussieerd wie van hen de belangrijkste was (zie ook 10:35-39). Vers 31 kan daarom ook gelezen worden als een waarschuwing bij 10:29-30. Wie Jezus volgen zullen een honderdvoudige vergoeding ontvangen, maar degenen die zich erop beroemen (zoals Petrus) komen achteraan. Als dit de bedoeling is van Marcus 10:31, dan moet ‘maar’ wél vertaald worden. - Je moet het er maar tussen haakjes bij denken. Het punt is dat een mens geen controle krijgt over zijn redding. Niet door rijkdom, maar ook niet door (vrijwillige) armoede.

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.23.1
Volg ons