Heersen als beeld van God: (g)een ramp voor de aarde
Een exegetische verkenning van Genesis 1:26-28
Genesis 1:26-28
Dit artikel bouwt voort op Matthijs de Jong, ‘The Seventh Day in Genesis 2:2-3 and the Change from Kingship to Sabbath’ in: Grant Macaskill, Christl M. Maier en Joachim Schaper, Congress Volume Aberdeen 2019, Leiden/Boston 2022, 17-49.
De Bijbelpassage lijkt helder: God geeft de mens het mandaat om over de dieren te heersen en de aarde te onderwerpen. Volgens Lynn White en velen in zijn spoor loopt er een rechte lijn van Genesis 1:26-28
Lynn White, ‘The Historical Roots of Our Ecologic Crisis’ in: Science 155 (1967), 1203-1207. Richard Bauckham, Living with other Creatures. Green Exegesis and Theology, London 2012, 14-62, bespreekt de stelling van White. Bauckham laat bijv. zien dat Francis Bacon (1561-1626), een van de grondleggers van het moderne wetenschappelijke vooruitgangsgeloof, zich beriep op Genesis 1:28 als opdracht voor de mensheid.
In Nederland bijv. Ton Lemaire, Op vleugels van de ziel; vogels in voorstelling en verbeelding, Amsterdam 2007.
Samenvatting
In het debat over Bijbel en ecologie ligt Genesis 1:26-28
1. Inleiding en opzet
In dit artikel laat ik eerst de urgentie van die vraag zien binnen de huidige ecologische discussie. Daarna neem ik het scheppingsverhaal onder de loep. In de christelijke uitleg van Genesis 1 is de rol van de zevende dag onderbelicht geraakt. De zevende dag is echter de hermeneutische sleutel tot Genesis 1:1-2:3
Dit roept de vraag op welke relatie er is tussen ‘de mens’ in Genesis 1:26-28
2. Heersen: hard of mild?
In de huidige, ecologisch georiënteerde discussie over Genesis 1:26, 28
- ‘heersen over’ = rada qal + be
- ‘breng haar onder je gezag’ = kavasj qal + direct object
- ‘heers over’ = rada qal + be
Moeten we bij deze termen denken aan het harde regime van een meedogenloze overheerser of aan het milde regime van een zorgzame koning? Norman Habel vertegenwoordigt de eerstgenoemde positie. Volgens hem wijzen deze woorden op keiharde controle; er is niets vriendelijks van te maken. Genesis 1
Norman Habel, ‘Playing God or Playing Earth? An Ecological Reading of Genesis 1:26-28’ in: Word & World Supplement Series 5 (2006), 39-41; Norman Habel, An Inconvenient Text. Is a Green Reading of the Bible Possible? Adelaide 2009, 1-10.
Aan de andere kant van het spectrum staan uitleggers en vertalers die een vriendelijker invulling van het ‘heersen’ voorstellen. Zij menen dat de twee Hebreeuwse woorden ook mildere betekenisnuances kennen – het onderwerpen van de aarde wordt dan ‘cultiveren’ en het heersen wordt ‘zorgen’.
Zie Ellen F. Davis, Scripture, Culture, and Agriculture. An Agrarian Reading of the Bible, Cambridge 2009, 55; J. Richard Middleton, ‘The Image of God in Ecological Perspective’ in: Hilary Marlow en Mark Harris (red.), The Oxford Handbook of The Bible and Ecology, Oxford 2022, 284-298, zie 288. James Barr, ‘Man and Nature – the Ecological Controversy and the Old Testament’ in: Bulletin of the John Rylands Library 55/1 (1972), 9-32, stelde in reactie op White al dat de Hebreeuwse werkwoorden voor ‘heersen’ in Genesis 1:26, 28 minder ‘sterk’ zijn dan vaak gedacht. Het gaat volgens hem om ‘a duty to respect and protect’, niet om ‘a license to exploit’, 30.
Ook stelt men soms voor om rada + be anders te vertalen. Zo oppert Ellen Davis om be niet als ‘over’, maar als ‘te midden van’ te vertalen: de mens moet heersen ‘te midden van’ de vissen van de zee etc. Dat klinkt meteen een stuk sympathieker. Of men neemt voor rada zijn uitgangspunt in het verwante Akkadische woord redû, ‘leiden, voeren’: denk aan een herder die zijn kudde leidt. Dat past goed bij die milde koning. Helemaal fraai is de oplossing in de Naardense Bijbel, die de vorm niet afleidt van rada, maar van jarad, afdalen: ‘en daalt neer / bij de vissen van de zee / en het gevogelte van de hemel’. Bij al deze alternatieve voorstellen lijkt echter de wens vader van de gedachte te zijn. De combinatie rada met be is in het Bijbels Hebreeuws een vaste verbinding met de welomlijnde betekenis ‘heersen over’.
Zie bijv. Jakob Wöhrle, ‘Dominium terrae: Exegetische und religionsgeschichtliche Überlegungen zum Herrschaftsauftrag in Gen 1,26-28’ in: Zeitschrift für Alttestamentliche Wissenschaft 121 (2009), 171-188, zie 175-176; Jan J. Boersema, Thora en Stoa over mens en natuur. Een bijdrage aan het milieudebat over duurzaamheid en kwaliteit, Baarn 1997, 68-69; W. Randall Garr, In His Own Image and Likeness. Humanity, Divinity, and Monotheism, Leiden/Boston 2003, 155-158.
Is er ruimte om dat ‘heersen over’ vriendelijk op te vatten? Dat uitleggers vandaag die ruimte zoeken (en oprekken) laat zich raden, maar is dit reëel? Al jaren geleden betoogde Cees Houtman van niet. De mens, zo stelde hij, wordt hier opgevoerd als Gods onderkoning, ‘de verlengde hand van God’ op aarde. Hij moet korte metten maken met alles wat het leven bedreigt. In onze oren klinkt dat misschien gênant, omdat de mens nu zélf de grootste bedreiging is, maar destijds was het hoogst relevant omdat het gecultiveerde leven permanent bedreigd werd door de wildernis.
C. Houtman, Wereld en tegenwereld. Mens en milieu in de Bijbel / Mens en milieu en de Bijbel, Baarn 1982, 31-32.
Je zou kunnen concluderen: Het heersen van de mens als beeld van God veronderstelt historisch gezien een harde hand, dus pech voor de groene exegeet. Maar er is meer over te zeggen.
3. Hoe lezen we Genesis 1:1-2:3?
Veel uitleg van Genesis 1:1-2:3
Zie allereerst de sedarim (tekens in de marge die de leeseenheden aangeven) bij Genesis 1:1 en 2:4. En zie daarnaast de opeenvolging van zeven petoechot aan het eind van iedere scheppingsdag. Vanaf Genesis 2:4 volgt een nieuwe teksteenheid die anders is gestructureerd.
De gangbare positie is dat Genesis 2:4a de opening is van een nieuweeenheid.
De christelijke traditie heeft echter een knip gezet na Genesis 1:31
Onze hoofdstukindeling gaat terug op Stephen Langton, die in 1206 een hoofdstukindeling maakte op basis van de Vulgaat. Die indeling werd overgenomen in alle christelijke Bijbels. Zie Joseph Hong, ‘Hoofdstukindeling en versindeling in de Bijbel. Waar komen ze vandaan, en hoe functioneren ze vandaag de dag?’ in: Met Andere Woorden 17/2 (1998), 1-14.
Boersema, 82; Bauckham, 5.
Het probleem gaat dieper. Veel bijdragen over Genesis 1:26-28
De zevende dag is de hermeneutische sleutel voor een goed begrip van Genesis 1:1-2:3
De Jong, 22; Jon D. Levenson, Creation and the Persistence of Evil. The Jewish Drama of Divine Omnipotence, San Francisco 1988, 100; Klaas A. D. Smelik, ‘The Creation of the Sabbath (Gen 1:1-2:3)’ in: Janet Dyk e.a. (red.), Unless Someone Guide Me: Festschrift K. A. Deurloo, Maastricht 2001, 9-11.
4. De zevende dag als ordenend principe
Waarom is de zevende dag zo belangrijk in het scheppingsverhaal? Voor het antwoord moeten we ons verplaatsen naar de wereld van toen. Dan zien we dat Genesis 1:1-2:3
In de ideologie van het oude Nabije Oosten gold het koningschap als de basis voor orde. In scheppingsverhalen speelt het koningschap daarom een grote rol. Het is de schepper-god die als overwinnaar van de chaosmachten het koningschap op zich neemt. Het bekendste en beroemdste scheppingsverhaal, Enoema Elisj, vertelt over de overwinning van de god Mardoek op Tiamat, over de schepping die daaruit volgt, en over het koningschap van Mardoek als climax.
Het scheppingsverhaal van Genesis 1:1-2:3
Zie De Jong, 17-33.
Dit is niet zomaar een verschil. Hier staan twee overtuigingen lijnrecht tegenover elkaar. Aan de ene kant Enoema Elisj: het koningschap – als gift van de goden – vormt het fundament van orde in de wereld. De aardse koning moet, als evenbeeld van de hoogste god, diens werk op aarde vormgeven: de chaosmachten bedwingen, vechten en zegevieren, en zo de orde handhaven. Aan de andere kant, compleet anders, Genesis 1:1-2:3
De visie dat de priesterlijke schrijvers van Genesis 1:1-2:3 zich afzetten tegen de Mesopotamische heersersideologie, is breed gedeeld. Binnen deze vergelijkingen speelt Enoema Elisj de hoofdrol. Zie J. Richard Middleton, The Liberating Image. The Imago Dei in Genesis 1, Eugene 2005, 93-231; David M. Carr, The Formation of Genesis 1-11. Biblical and Other Precursors, Oxford 2020, 8-15; Kenton L. Sparks, ‘Enūma Elish and Priestly Mimesis. Elite Emulation in Nascent Judaism’ in: Journal of Biblical Literature 126/4 (2007), 625-648.
In Genesis 1:1-2:3
Mark S. Smith, The Priestly Vision of Genesis 1, Minneapolis 2010, 87-89, laat zien dat een zeven dagen-structuur voorkwam in allerlei teksten – binnen en buiten de Bijbel – maar in geen enkele andere scheppingstekst.
Binnen de reeks van Gods scheppingsdaden is de schepping van de mens het hoogtepunt. Waar al het andere geschapen wordt ‘in zijn soort’ wordt alleen de mens geschapen als ‘beeld van God’. Maar daarmee eindigt het niet. De kroon op de schepping is Gods speciale gift, de zevende dag. Dit is van groot belang, want het betekent dat de orde op aarde van God komt en niet van de mens. De mens heeft slechts als taak die orde namens God te handhaven.
Genesis 2:2-3
Eén ding heeft Genesis 1:1-2:3
5. De sabbatsorde in de priesterlijke Thora
Wat de schrijvers van Genesis 1:1-2:3
Voor de priesterlijke teksten van de Thora, zie Christophe Nihan, From Priestly Torah to Pentateuch. A Study in the Composition of the Book of Leviticus, Tübingen 2007, en Philippe Guillaume, Land and Calendar. The Priestly Document from Genesis 1 to Joshua 18, New York / London 2009.
- 1.In de priesterlijke teksten in Genesis, waartoe Genesis 1:1-2:3
behoort, wordt Gods eigen naam (JHWH) niet genoemd. Die naam wordt pas onthuld in Exodus 6:2-8 , wanneer Israël op het toneel is verschenen. God presenteert zich onder zijn eigen naam om Israël tot zijn volk te maken door het te bevrijden uit Egypte. - 2.Direct na de bevrijding uit Egypte laat God zijn volk kennismaken met de orde van de heilige, zevende dag (Ex. 16:23-30
). Voor het eerst wordt hier de naam van die heilige dag gebruikt: sabbat. - 3.In Genesis 1:1-2:3
wordt alleen de zevende dag ‘geheiligd’. De woorden ‘heilig’ en ‘heiligen’ worden pas weer gebruikt in Exodus en (met name) Leviticus, om de unieke relatie tussen God en Israël uit te drukken. God heeft zijn heilige orde in de schepping verankerd en leert zijn volk Israël om volgens die orde te leven. - 4.De sabbat is het teken van het eeuwigdurende verbond tussen God en Israël (Ex. 31:17
). De sabbat staat voor Gods aanwezigheid in de schepping, en door de sabbat te vieren, ervaart het volk Israël dat God aanwezig is in hun midden.
Wij denken bij de sabbat waarschijnlijk vooral aan het vierde gebod: de zevende dag als rustdag, de sabbat in strikte zin (Ex. 20:8-11
Zie bijv. Alexandra Grund, Die Entstehung des Sabbats, Tübingen 2011, 189-304; Daniel C. Timmer, Creation, Tabernacle, and Sabbath. The Sabbath Frame of Exodus 31:12-17; 35:1-3 in Exegetical and Theological Perspective, Göttingen 2009; Philip Peter Jenson, Graded Holiness. A Key to the Priestly Conception of the World, Sheffield 1992, 192-195.
Bijv. Leviticus 11 zeven keer ‘op het land’ (al ha-arets), en zeven keer ‘doen opgaan’ (ala hifil); Leviticus 26 zeven keer ‘eten’ (achal).
Sparks, 637-638; Levenson, 78-87; Smith, 75-76, 107-108; Grund, 262-267; Timmer, 142-145; Nihan, 54-56.
De sabbat is niet alleen iets van mensen. Het geldt voor de hele gemeenschap inclusief de (gedomesticeerde) dieren. Ook het land deelt nadrukkelijk in de sabbat. Zelfs de wilde dieren worden genoemd: wat in het zevende jaar opkomt op het land kan ook hun tot voedsel dienen (Lev. 25:7
Voor deze samenhang zie m.n. Davis, 80-100.
Onder christelijke uitleggers bestaat de neiging om ‘de scheppingsorde’ simpelweg als een hiërarchische verhouding te zien: God staat bovenaan, dan komt de mens als beeld van God, en daaronder de aarde met de niet-menselijke levensvormen. Maar de scheppingsorde van Genesis 1:1-2:3
Davis, 94-97.
Wat houdt dat heersen in? Het belangrijkste is: onderscheid maken. Allereerst onderscheid maken tussen ‘het gewone’ en ‘het heilige’. Maar het gaat verder: de priesterlijke wetten onderscheiden vaak meer dan twee niveaus (bijvoorbeeld bij dieren: weerzinwekkende dieren, onreine dieren, reine dieren, offerdieren). Op alle terreinen van het leven moet Israël onderscheid maken en zo de heilige orde bewaken. Het kernwoord is badal (hifil), het aanbrengen van scheiding. Dit woord wordt gebruikt voor Gods scheppend handelen in Genesis 1:4, 6, 7, 14 en 18
Zie uitvoerig: Jenson; kort: Boersema, 165-168.
Volgens een breed aanvaarde uitleg zijn Genesis 1:1-2:3
Boersema, 111-178; Davis, 94-100; Nihan, 324-339, Mary Douglas, Purity and Danger. An Analysis of Concepts of Pollution and Taboo, London 1966; Walter Houston, Purity and Monotheism. Clean and Unclean Animals in Biblical Law, Sheffield 1993; en Jacob Milgrom in zijn commentaar op Leviticus in The Anchor Bible, 2 dln., New Haven / Londen 1998/2007.
Dit eerste criterium werd al onderscheiden door Mary Douglas.
Boersema, 161-165, in gesprek met Douglas, Houston en Milgrom.
De voedselvoorschriften van Leviticus 11 zijn afgestemd op de scheppingsorde van Genesis 1:1-2:3
- ‘onderscheiden’, ‘onderscheid maken’ = badal (hifil)
Niet alleen het werkwoord badal verbindt Israël met God, ook het woord qadosj, ‘heilig’. We treffen de uitspraak ‘wees heilig want Ik ben heilig’ met wat variatie herhaaldelijk aan in Leviticus (11:44-45
6. Israël als beeld van God
Als de sabbat als ordenend principe de plaats inneemt van het koningschap, volgt daaruit dat Israël de plaats inneemt die normaal gezien de koning had. Dat blijkt ook als je de priesterlijke teksten van de Thora afzet tegen de toen gebruikelijke koningsideologie:
- 1.De koning wordt door de goden aangewezen en apart gezet als de unieke ‘houder’ van het koningschap. Net zo is Israël door God aangewezen en apart gezet als unieke ‘houder’ van de sabbat.
- 2.De koning is anders dan gewone mensen. Volgens de Mesopotamische mythen zijn de mensen gemaakt om als slaven van de goden te werken, en is de koning gemaakt om namens de goden orde te handhaven. Ook Israël is volgens Genesis en Exodus anders ontstaan dan de andere volken. De volken van de wereld zijn op natuurlijke wijze ontstaan (zie de ‘volkerentafel’ van Gen. 10, waarop Israël ontbreekt).
- 3.Israël is ter wereld gekomen dankzij Gods belofte. De speciale band tussen de godheid en de koning wordt uitgedrukt in vader-zoonterminologie (dat zien we ook terug in het Oude Testament, bijv. in Ps. 2). In de Thora wordt Israël als ‘zoon van God’ voorgesteld (Ex. 4:22-23
). - 4.Er is een gedeeld kenmerk tussen de godheid en zijn aardse beeld. In de koningsideologie is dat macht en heerschappij. Als overwinnaar is de koning het beeld van de hoogste god. In de priesterlijke herdefinitie is het gedeelde kenmerk heiligheid. Israël is geroepen om een heilig volk te zijn (Ex. 19:6
) en daarmee een beeld van Gods heiligheid.
Zie ‘De mythe van de schepping van de mens en van de koning’; tekst: Werner R. Mayer, ‘Ein Mythos von der Erschaffung des Menschen und des Königs’ in: Orientalia 56 (1987), 55-68.
7. Genesis 1:1-2:3: scheppen en heersen zonder strijd
Nu we de betekenis van de zevende dag hebben onderzocht, keren we terug naar het scheppingsverhaal. Het eerste waar we bij stilstaan is dat Genesis 1:1-2:3
Smith, 66-67; Levenson, 54-55; Garr, 192-200; zie ook de bijdrage van Trees van Montfoort in dit nummer.
Trees van Montfoort, ‘Schepping is geen strijd’
God is in Genesis 1:1-2:3
Smith, 69; Levenson, 127.
Middleton, ‘The Image of God’, 289; John W. Rogerson, ‘The Creation Stories. Their Ecological Potential and Problems’ in: David G. Horrell e.a. (eds.), Ecological Hermeneutics. Biblical, Historical and Theological Perspectives, London 2010, 21-31, zie 26; Brent A. Strawn, ‘Comparative Approaches. History, Theory, and the Image of God’ in: Joel M. LeMon & Kent Harold Richards, Method Matters. Essays on the Interpretation of the Hebrew Bible in Honor of David L. Petersen, Atlanta 2009, 130-135.
Nu komen we terug bij de werkwoorden rada + be, ‘heersen over’ en kavasj, ‘onderwerpen’. Op het eerste gezicht doen die woorden denken aan koningen. Met name de koningen van Assyrië en Babylonië waren specialisten in het onderwerpen en overheersen. Maar Genesis 1:1-2:3
Priesterlijk heersen betekent onderscheid maken. Dat dit de essentie is van het ‘heersen’ in Genesis 1:26-28
Waarom is de mens nodig om Gods heilige orde te bewaken? Dat ligt voor de hand: de sabbatsorde volgt niet uit de natuur, dus de mens is cruciaal om Gods heilige orde te onderhouden, met als doel het hele leven op aarde te doen gedijen. Genesis 1:1-2:3
Davis, 58.
- 1.In Psalm 104
, vaak gezien als een tekst waarop Genesis 1:1-2:3 voortborduurt, draait het om het voedsel dat God geeft aan alle schepselen. Als nu de mens namens God heerst over de aarde en het dierenrijk, dan zou het voorzien in voedsel – vanuit Psalm 104 bekeken – logischerwijs ook zíjn rol zijn. - 2.Volgens de gangbare ideologie was het de koning die Gods zegen bemiddelt: dankzij de koning brengt de aarde overvloed voort en heeft iedereen volop te eten (in het Oude Testament zie bijv. Ps. 72
). Die rol wordt in Genesis 1:26-28 door ‘de mens’ vervuld. Maar nu – en dat is de crux – niet door koninklijk heersen, maar door priesterlijk heersen. Wat dat inhoudt staat uitgewerkt in de wetten; het leven als heilige gemeenschap, geënt op de sabbat, waarin mens, dier en land zijn opgenomen in een heilzaam verband.
Vgl. ook Bauckham, 6-7.
8. Botsende beelden: de mensheid of Israël?
Nu hebben we wel een probleem op te lossen. Bovenstaande uitleg leidt ertoe dat wat Genesis 1:26-28
Middleton, The Liberating Image, 93-145; Smith, 99-100; Carly L. Crouch, ‘Made in the Image of God. The Creation of אדם , the Commissioning of the King and the Chaoskampf of Yhwh’ in: Journal of Ancient Near Eastern Study 16 (2016), 7-11; David J. A. Clines, ‘Humanity as the Image of God’ in: On the Way to the Postmodern. Old Testament Essays, 1967-1998, dl. 2 , Sheffield 1998, 475-480.
Middleton, The Liberating Image, 204-212; Clines, 495; Crouch, 9-10; Levenson, 113-116; Smith, 99-101.
Grund, 307. Dit raakt aan de discussie of we het beeld-van-God-zijn van de mens louter functioneel moeten opvatten (‘heersen’ en ‘beeld-zijn’ vallen samen) of dat er naast het functionele aspect nog meer in meeklinkt: de mens als levende vertegenwoordiger van God; zie hiervoor Stephen L. Herring, ‘A “Transubstantiated” Humanity. The Relationship between the Divine Image and the Presence of God in Genesis i 26f ’ in: Vetus Testamentum 58 (2008), 480-494; Robin ten Hoopen, ‘Mens als beeld van God?’ Bijbelblog PThU (25 februari 2016), pthu.nl/bijbelblog/2016/02/mens-als-beeld-van-god/ (bezocht op 8 augustus 2022); Annette Schellenberg, ‘Humankind as the “Image of God” On the Priestly predication (Gen 1:26–27; 5:1; 9:6) and its relationship to the ancient Near Eastern understanding of images’ in: Theologische Zeitschrift 65/2 (2009), 97-115.
Robin ten Hoopen, ‘Mens als beeld van God?’ PThU Bijbelblog
Ik denk dat het een fout is om Genesis 1:1-2:3
Levenson, 91; Smelik, 9-11; Davis, 46.
Levenson, 69.
Hiermee bedoel ik niet dat ‘de mens’ in Genesis 1:26-28
As the Priestly vision unfolds through Torah, it becomes evident that if that ideal form of human life is to be realized anywhere, it will be in Israel, and the form of life intended for Israel is specified as holiness.
Davis, 56.
Israël – beter gezegd: Israël zoals de priester-schrijvers het voor ogen hebben – is het model, het voorbeeld van de mens als beeld van God. Een heilige gemeenschap die leeft volgens een heilzaam regime geënt op de sabbat.
Een vergelijkbare visie, maar anders beargumenteerd, biedt Karel Deurloo, ‘Naar Gods gelijkenis, manlijk en vrouwelijk (Gen. 5:2, 3; 1:27)’ in: Karel Deurloo e.a. (red.), Amsterdamse Cahiers voor Exegese van de Bijbel en zijn Tradities 7, Kampen 1986, 25-34.
9. Bestemming van de mens, vervulling in Israël
Bij alles wat God verordent in Genesis 1:1-2:3
Davis, 59.
- 1.‘Wees vruchtbaar, wordt talrijk en vul de aarde’ (peroe oerevoe oemiloe et ha-arets). Die opdracht herhaalt God in Genesis 9:1
letterlijk aan Noach en zijn zonen. Maar vervolgens is er in de Bijbel slechts één volk waarvan wordt verteld dat het aan Gods opdracht beantwoordde: Israël, in Exodus 1:7 (NBG 1951): ‘De Israëlieten nu waren vruchtbaar (paroe) en breidden zich snel uit; zij vermenigvuldigden zich en werden uitermate talrijk (wajjirboe), zodat het land met hen vervuld werd (watimmale ha-arets otaam).’ Belangrijk aandachtspunt: ze vulden wel ha-arets, ‘het land’, maar het is het verkeerde land, Egypte, niet het land dat God aan Abraham beloofd had. We zijn er dus nog niet. - 2.‘Breng de aarde onder je gezag.’ De woordcombinatie kavasj ha-arets komen we nog in vier andere teksten tegen: Numeri 32:21-22
, 32:29 , Jozua 18:1 en 1 Kronieken 22:18 . Telkens gaat het over (delen van) het beloofde land dat door Israël in bezit genomen wordt. Het betreft de verovering van het land dat wordt geclaimd voor Gods doeleinden. Dat Genesis 1:28 naar dit motief verwijst laat zien dat de priester-schrijvers een verband zien tussen de schepping als ‘macrokosmos’ en het beloofde land als ‘microkosmos’, een spiegel van de geschapen aarde. Omgekeerd is wat Israël moet doen in het beloofde land afgestemd op de bestemming van de mens in Genesis 1:1-2:3 . ‘Het land’ en ‘de aarde’ (in het Hebreeuws allebei ha-arets) verwijzen naar elkaar. - 3.‘Heers over de vissen van de zee, en over de vogels van de hemel en over ieder levend wezen dat beweegt op de aarde.’ Dit ‘heersen’, zo betoogde ik hierboven, zie je terug bij het scheiding maken tussen rein en onrein, zoals vastgelegd in de voedselwetten. Zo verwijst de orde in het dagelijks leven naar Gods scheppingsorde. Het is een begrensd heersen, want mensen kunnen er geen object van zijn. Dat zien we in Leviticus 25, waarin hetzelfde werkwoord rada, ‘overheersen’, wordt ingezet om duidelijk te maken dat Israëlieten een volksgenoot niet tot slaaf mogen maken (Lev. 25:43
, 46 , 53 ). Israël is Gods eigendom (Lev. 25:42 ) en moet beantwoorden aan Gods orde. In scherp contrast met het imperialisme van Egypte en Mesopotamië, dat complete volken tot slaaf maakte.
Nihan, 63-64.
Zie Norbert Lohfink, Theology of the Pentateuch. Themes of the Priestly Narrative and Deuteronomy, Minneapolis 1995, 167; Guillaume, 157-162.
Davis, 60.
Israël moet het land in bezit nemen om daar als heilige gemeenschap te leven. Dat betekent dat Israël op alle terreinen onderscheid moet maken – een levenswijze afgestemd op de scheppingsorde.
10. Genesis 1:1-2:3 als ideaalbeeld
Als sabbatsgemeenschap beantwoordt Israël aan de bestemming van de mens volgens Genesis 1:26-28
Rogerson, 26.
In Genesis 9, na de zondvloed, wordt onder verwijzing naar Genesis 1:26-28
De harmonie van Genesis 1:1-2:3
Davis, 80-100.
Genesis 1:1-2:3
11. Voorwaardelijk landbezit en het land als actor
Israëls heersen komt met voorwaarden. God zelf is en blijft de eigenaar van het land (Lev. 25:23
Zie Davis, 80-119.
God stelt de vruchtbaarheid van ha-arets in het vooruitzicht (bijv. Lev. 26:3-5
Davis, 48-51, de herhaling van zera, ‘zaad’ en zara ‘zaaien’ in deze verzen drukt overvloed en vruchtbaarheid uit.
Het land is een actor in dit geheel: het geeft vrucht (of niet). Maar het gaat nog verder. Israël moet het land sabbatsrust geven ieder zevende jaar (Lev. 25:1-7
13. De macrokosmos en zijn spiegelbeeld
Tijd voor conclusies. De termen die Genesis 1:26-28
De gevolgen laten zich raden: de mens die heerst als beeld van God werd het nieuwe hoogtepunt. Dat kon ingevuld worden naar believen. Zo biedt de uitleggeschiedenis van ‘Genesis 1’ inderdaad voorbeelden van een antropocentrisme dat desastreus uitpakt: de schepping staat ten dienste van de mens die zich als taak stelt om de aarde meer en meer aan zich te onderwerpen. Laten we dit ‘heersen zonder sabbat’ noemen, waarin misbruik van de Bijbel en misbruik van de aarde hand in hand gaan. Inmiddels hebben uitleggers er oog voor gekregen dat je Genesis 1:1-2:3
Voorbeelden Habel 2009, 10; Bauckham, 14-62.
- 1.Genesis 1:1-2:3
is nauw verbonden met het ‘spiegelbeeld’ van Israël als heilige sabbatsgemeenschap, maar gaat daar niet volledig in op. Het is óók een iconische tekst met een universele zeggingskracht. Anders gezegd: de macrokosmos van Genesis 1:1-2:3 (de hele schepping, inclusief de hele mensheid) is niet volledig te vangen langs de lijnen van één uitgewerkte microkosmos (het land en het volk Israël). Naast het ‘spiegelbeeld’ in de priesterlijke Thora kunnen nieuwe ‘spiegelbeelden’ worden gezet. Maar daarbij moet de zevende dag wel het sturende principe blijven. Iedere nieuwe uitwerking van een microkosmos die wil beantwoorden aan de blauwdruk van Genesis 1:1-2:3 moet daarop geënt zijn. - 2.Een belangrijke aspect dat ook in ons ‘spiegelbeeld’ een plaats moet krijgen is het aspect van voorwaardelijkheid. We zagen dat Genesis 1:26-28
een open einde heeft. Of de mens erin slaagt om aan Gods opdracht te beantwoorden blijft open. Volgens een breed gedeelde visie schreven de priester-schrijvers hun teksten, waaronder Genesis 1:1-2:3 , na de ballingschap. Israël hád gefaald. Het land hád hen uitgebraakt. De wetten, geënt op de sabbat als fundament van orde, dienden als basis voor een nieuwe samenleving na een tijd van duisternis. De priester-schrijvers wisten dus als geen ander: het project kan falen. Alles hangt af van het volgen van Gods regels. Wie Genesis 1:26-28 opvat als carte blanche voor de mens heeft er weinig van begrepen. Ook ons project, onze huidige levenswijze en ons wereldwijde economische systeem, kan falen. Het beeld van het land dat zijn inwoners uitbraakt is op veel plaatsen in de wereld actueler dan je zou wensen. - 3.Genesis 1:1-2:3
breekt met het imperialistische koningsmodel. Schepping wordt niet gedefinieerd in termen van strijd en overwinning maar geherdefinieerd in priesterlijke termen. Ook het ‘heersen’ van de mens als beeld van God maakt deel uit van deze herdefinitie. De mens – of beter: de gemeenschap – krijgt hier de rol die normaliter is voorbehouden aan de koning. Maar dat betekent niet dat ieder individu zich als koninkje moet gaan gedragen. De priesterlijke herdefinitie draait om het waarborgen van heiligheid. Ieder lid van de gemeenschap – rijk of arm, jong of oud, vrouw of man – heeft daarin een taak. Alleen een heilige gemeenschap kan huisvesting bieden aan de heilige God. Het Nieuwe Testament trekt deze lijn door. De standaard van deze wereld is het koningschap, het overheersersmodel: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan.’ (Marc. 10:42-43 ). Even scherp brengen Johannes 13 (de voetwassing) en Filippenzen 2 (de hymne over Christus) dit onder woorden met Jezus als voorbeeld. Elkaar in nederigheid dienen maakt de volgelingen van Jezus tot een zuivere gemeenschap van God. Noem het de orde van de Geest. Nadruk op het land of de aarde is hier veel minder uitgewerkt dan in het Oude Testament, maar zowel de sabbatsorde als de orde van de Geest verzetten zich tegen het imperialistische machtsmodel van hun tijd. Dat zou een uitgangspunt moeten zijn van ieder nieuw ‘spiegelbeeld’ bij Genesis 1:1-2:3 .
Al is het niet afwezig, zie Matteüs 5:5, Romeinen 8:19-22, Kolossenzen 1:15-20.
Het zou goed zijn om ons vandaag het hoofd te breken over de vraag hoe ons ‘spiegelbeeld’ van Genesis 1:1-2:3
Hoe kan de sabbat ons helpen? Allereerst door te wijzen op de rust die we nodig hebben om ons te heroriënteren en ons los te maken van de vanzelfsprekendheid van onze huidige levensstijl. Daarnaast door het besef dat alles in ons leven – ons eten en drinken, kleding en bezit, omgang met mens, dier en aarde – raakt aan Gods heiligheid. Het scheppingsverhaal vertelt ons niet alleen waar we vandaan komen, maar ook waar we naartoe moeten.
Prof. dr. Matthijs de Jong is Hoofd Vertalen en Bijbelwetenschap bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap en bijzonder hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Bronvermelding
Matthijs de Jong, ‘Heersen als beeld van God: (g)een ramp voor de aarde. Een exegetische verkenning van Genesis 1:26-28’ in: Met Andere Woorden 41/2 (oktober 2022), 22-41.
Geraadpleegde literatuur
- James Barr, ‘Man and Nature – the Ecological Controversy and the Old Testament’ in: Bulletin of the John Rylands Library 55/1 (1972), 9-32.
- Richard Bauckham, Living with other Creatures. Green Exegesis and Theology, London 2012.
- Jan J. Boersema, Thora en Stoa over mens en natuur. Een bijdrage aan het milieudebat over duurzaamheid en kwaliteit, Baarn 1997.
- David M. Carr, The Formation of Genesis 1-11. Biblical and Other Precursors, Oxford 2020.
- David J. A. Clines, ‘Humanity as the Image of God’ in: On the Way to the Postmodern. Old Testament Essays, 1967-1998, dl. 2 , Sheffield 1998, 475-480.
- Carly L. Crouch, ‘Made in the Image of God. The Creation of אדם , the Commissioning of the King and the Chaoskampf of Yhwh’ in: Journal of Ancient Near Eastern Study 16 (2016), 7-11.
- Ellen F. Davis, Scripture, Culture, and Agriculture. An Agrarian Reading of the Bible, Cambridge 2009.
- Karel Deurloo, ‘Naar Gods gelijkenis, manlijk en vrouwelijk (Gen. 5:2, 3; 1:27)’ in: Karel Deurloo e.a. (red.), Amsterdamse Cahiers voor Exegese van de Bijbel en zijn Tradities 7, Kampen 1986, 25-34.
- Mary Douglas, Purity and Danger. An Analysis of Concepts of Pollution and Taboo, London 1966.
- W. Randall Garr, In His Own Image and Likeness. Humanity, Divinity, and Monotheism, Leiden/Boston 2003.
- Alexandra Grund, Die Entstehung des Sabbats, Tübingen 2011.
- Philippe Guillaume, Land and Calendar. The Priestly Document from Genesis 1 to Joshua 18, New York / London 2009.
- Norman Habel, ‘Playing God or Playing Earth? An Ecological Reading of Genesis 1:26-28’ in: Word & World Supplement Series 5 (2006), 39-41.
- Norman Habel, An Inconvenient Text. Is a Green Reading of the Bible Possible? Adelaide 2009.
- Stephen L. Herring, ‘A “Transubstantiated” Humanity. The Relationship between the Divine Image and the Presence of God in Genesis i 26f ’ in: Vetus Testamentum 58 (2008), 480-494.
- Joseph Hong, ‘Hoofdstukindeling en versindeling in de Bijbel. Waar komen ze vandaan, en hoe functioneren ze vandaag de dag?’ in: Met Andere Woorden 17/2 (1998), 1-14.
- Robin ten Hoopen, ‘Mens als beeld van God?’ Bijbelblog PThU (2016), pthu.nl/bijbelblog/2016/02/mens-als-beeld-van-god/ (bezocht op 8 augustus 2022).
- Walter Houston, Purity and Monotheism. Clean and Unclean Animals in Biblical Law, Sheffield 1993.
- C. Houtman, Wereld en tegenwereld. Mens en milieu in de Bijbel / Mens en milieu en de Bijbel, Baarn 1982.
- Philip Peter Jenson, Graded Holiness. A Key to the Priestly Conception of the World, Sheffield 1992.
- Matthijs de Jong, ‘The Seventh Day in Genesis 2:2-3 and the Change from Kingship to Sabbath’ in: Grant Macaskill, Christl M. Maier en Joachim Schaper, Congress Volume Aberdeen 2019, Leiden/Boston 2022, 17-49.
- Jon D. Levenson, Creation and the Persistence of Evil. The Jewish Drama of Divine Omnipotence, San Francisco 1988.
- Norbert Lohfink, Theology of the Pentateuch. Themes of the Priestly Narrative and Deuteronomy, Minneapolis 1995.
- Werner R. Mayer, ‘Ein Mythos von der Erschaffung des Menschen und des Königs’ in: Orientalia 56 (1987), 55-68.
- J. Richard Middleton, The Liberating Image. The Imago Dei in Genesis 1, Eugene 2005.
- J. Richard Middleton, ‘The Image of God in Ecological Perspective’ in: Hilary Marlow en Mark Harris (red.), The Oxford Handbook of The Bible and Ecology, Oxford 2022, 284-298.
- Jacob Milgrom, Leviticus, The Anchor Bible, 3 dln., New Haven / Londen 1998/2000/2001.
- Christophe Nihan, From Priestly Torah to Pentateuch. A Study in the Composition of the Book of Leviticus, Tübingen 2007.
- John W. Rogerson, ‘The Creation Stories. Their Ecological Potential and Problems’ in: David G. Horrell e.a. (eds.), Ecological Hermeneutics. Biblical, Historical and Theological Perspectives, London 2010, 21-31.
- Annette Schellenberg, ‘Humankind as the “Image of God” On the Priestly predication (Gen 1:26–27; 5:1; 9:6) and its relationship to the ancient Near Eastern understanding of images’ in: Theologische Zeitschrift 65/2 (2009), 97-115.
- Klaas A. D. Smelik, ‘The Creation of the Sabbath (Gen 1:1-2:3)’ in: Janet Dyk e.a. (red.), Unless Someone Guide Me: Festschrift K. A. Deurloo, Maastricht 2001, 9-11.
- Mark S. Smith, The Priestly Vision of Genesis 1, Minneapolis 2010.
- Kenton L. Sparks, ‘Enūma Elish and Priestly Mimesis. Elite Emulation in Nascent Judaism’ in: Journal of Biblical Literature 126/4 (2007), 625-648.
- Brent A. Strawn, ‘Comparative Approaches. History, Theory, and the Image of God’ in: Joel M. LeMon & Kent Harold Richards, Method Matters. Essays on the Interpretation of the Hebrew Bible in Honor of David L. Petersen, Atlanta 2009, 130-135.
- Daniel C. Timmer, Creation, Tabernacle, and Sabbath. The Sabbath Frame of Exodus 31:12-17; 35:1-3 in Exegetical and Theological Perspective, Göttingen 2009.
- Lynn White, ‘The Historical Roots of Our Ecologic Crisis’ in: Science 155 (1967), 1203-1207.
- Jakob Wöhrle, ‘Dominium terrae: Exegetische und religionsgeschichtliche Überlegungen zum Herrschaftsauftrag in Gen 1,26-28’ in: Zeitschrift für Alttestamentliche Wissenschaft 121 (2009), 171-188.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.