Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

De waterput

Een waterput was een door mensen uitgehakt gat in de grond dat reikte tot aan het grondwater. De wanden van de put waren vaak bekleed met steen. Een put kon wel tientallen meters diep zijn.

Uitgraven en onderhouden

Omdat de grond op veel plaatsen in Israël erg rotsachtig is, was het uitgraven van een put veel werk. Degene die de put gegraven had, was daarom automatisch ook de eigenaar van de put. Hij moest er ook voor zorgen dat de put werd onderhouden, bijvoorbeeld als er veel zand in gekomen was, of als er stenen van de wanden waren losgeraakt. In de loop van de tijd kon een put opdrogen, bijvoorbeeld wanneer er een tijd weinig regen gevallen was. Dan was een put niet meer bruikbaar. In Genesis 37:22 wordt verteld hoe Jozef door zijn broers in zo’n opgedroogde put wordt gegooid.

Gebruik

Het water kon uit de put worden gehaald met behulp van een touw waaraan een emmer van aardewerk, steen of leer bevestigd was. Het voordeel van leer was, dat de emmer niet zo gauw stuk ging tegen de stenen wanden van de put. Het touw was vaak vastgemaakt aan een houten constructie die boven de put was gemaakt.
Boven op de put werd een grote steen gelegd om te voorkomen dat er dieren in de put zouden vallen, bijvoorbeeld omdat ze van het water wilden drinken (Genesis 29:2-3).

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.24.4
Volg ons