Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

De stammen van Israël

Het volk van Israël wordt in de Bijbel verdeeld in twaalf stammen. Een stam is de grootste groep mensen die bij elkaar hoorde in de wereld van het Oude Testament. De mensen van een stam zijn op de een of andere manier aan elkaar verwant.

Structuur

Een stam werd geleid door een raad van wijze mannen.
Elke stam was onderverdeeld in geslachten, en die bestonden weer uit families.

Twaalf stammen

De twaalf stammen worden in verband gebracht met de zonen van Jakob: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Dan, Naftali, Gad, Aser, Issachar, Zebulon, Jozef en Benjamin.
De stam Jozef heeft echter nooit zo bestaan, in plaats daarvan werden Jozefs zonen Manasse en 3113_topic_Efraïm twee stamvaders. Dat zou leiden tot dertien stammen, maar de stam Levi wordt meestal niet meegeteld omdat die stam geen eigen stamgebied had.

Twaalf gebieden

Bij de verovering van Kanaän kreeg elke stam door Jozua een eigen gebied toegewezen. De stam Levi had echter een bijzondere status. De Levieten leefden van de opbrengsten van de offers die zij als priesterstam kregen, en hadden geen eigen grondgebied.
Omdat de stammen Manasse en Efraïm beide wel een gebied kregen, waren er toch twaalf gebieden.

Noordelijke en zuidelijke rijk

Toen het rijk Israël na de dood van koning Salomo uiteenviel in de koninkrijken Israël en Juda, werden ook de stammen van elkaar gescheiden. Het noordelijke rijk (Israël) omvatte de stammen Ruben, Zebulon, Issachar, Dan, Gad, Aser, Naftali, Benjamin, Efraïm en Manasse.
Het zuidelijke rijk bestond uit de stam Juda. Officieel hoorde ook Simeon bij het zuidelijke rijk, maar deze stam wordt na de landverdeling nauwelijks meer genoemd.

Stammen in het Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament speelt de stam een steeds kleinere rol. Alleen als benaming van iemands afstamming is het wel belangrijk.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons