Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Marcus 10:32-45

Hier vind je informatie over de context van Marcus 10:32-45 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Marcus als geheel

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema's en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Marcus vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Marcus. Dit evangelie is opgebouwd in twee hoofdgedeeltes:

1:1-13

Titel en proloog

1:14-8:26 

Eerste deel: 
Wonderen van Jezus, reacties van de leerlingen, de familie,
de tegenstanders en het volk op Jezus
Vaak wordt het eerste deel verder opgedeeld in drie of meer delen:
bijvoorbeeld 1:14-3:6; 3:7-6:6 en 6:7-8:26.

8:27-16:8

Tweede deel:
Verdere ontwikkelingen vanuit het perspectief van het (komende) lijden
Het tweede deel bestaat uit drie onderdelen:
8:27-10:52: lijdensaankondigingen op weg naar Jeruzalem
11:1-13:37: aankomst en optreden in Jeruzalem
14:1-16:8: het verhaal van Jezus’ lijden en overwinning

16:9-20

Latere toevoeging met een afsluitende reeks verschijningen

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Plek van deze passage in het geheel

Met deze passage bevinden we ons in het tweede hoofdgedeelte van het Evangelie volgens Marcus. In dit hoofddeel reist Jezus naar Jeruzalem. Terwijl Jezus onderweg is, onderwijst Hij zijn leerlingen over ‘de weg’ die zij moeten volgen (vgl. Hand. 11:26).

Onze passage is onderdeel van een groot geheel in Marcus 10. Dit geheel begint (in 10:13-16) met het voorbeeld van de kinderen die bij Jezus willen komen. Jezus’ leerlingen maken zich daar groot en blokkeren hun de toegang. Jezus zet daar tegenover dat juist wie zich niet zo opblaast, maar zich kwetsbaar, afhankelijk en ongezien weet – net als de kinderen in Jezus’ tijd – zich thuis mag weten in het koninkrijk van God. Het eindigt in 10:46-52 met het voorbeeld van Bartimeüs. Hij is blind en roept Jezus om hulp. Ook hij wordt tegengehouden, nu door de omstanders. Maar Jezus ziet en geneest hem en confronteert zo zijn leerlingen met hun blindheid voor wat Hij hun wil leren.

Tussen deze twee positieve voorbeelden staan twee negatieve voorbeelden. Eerst is er het contrast met de rijke man (10:17-31). Hij wil weten hoe hij het eeuwige leven krijgt. Hij wil zekerheid over de goede afloop voor zichzelf. Het lijkt hem goed af te gaan, maar als Jezus hem opdraagt zijn bezit op te geven, blijkt hij dat moeilijk op te kunnen opbrengen.

Hierop volgt onze passage, waarin de broers Jakobus en Johannes centraal staan. Zij komen bij Jezus de ereplaatsen in het koninkrijk van God opvragen. De andere leerlingen zijn hier boos over, maar toch vooral omdat de broers met hun vraag de anderen te snel af zijn geweest. De les die Jezus in Marcus 9:30-37 al leerde wil nog niet doordringen. Jezus herhaalt dus in iets andere woorden wat Hij daar ook zegt: Wie onder zijn volgelingen de belangrijkste wil zijn, moet de anderen dienen. Ook nu wijst Hij erop hoe Hij zelf zal lijden en sterven om anderen te dienen (vgl. 8:31; 9:30-32).

Na deze gebeurtenissen onderweg in hoofdstuk 10 arriveert Jezus in hoofdstuk 11 bij zijn bestemming: Jeruzalem. Daar vormt een feestelijke intocht de opmaat tot meer confrontaties (hoofdstuk 11-13), uitlopend op Jezus’ gevangenneming en dood aan het kruis (hoofdstuk 14-15) en zijn opstanding uit de dood (hoofdstuk 16).

Eigen accenten Marcus, in vergelijking met Matteüs en Lucas

Deze passage komt ook voor bij de andere synoptische evangeliën (Mat. 20:17-28; Luc. 18:31-33 en 22:24-27), waarbij in elk eigen accenten gelegd worden.

  • Alleen Marcus geeft aan dat Jezus vóór alle anderen uitgaat en alleen hij zegt iets over de gemoedstoestand van Jezus’ leerlingen en de mensen die hen volgen: de leerlingen zijn ongerust en zij die hen volgen zijn bang.
  • Zowel Marcus als Matteüs geven aan dat Jezus zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en schriftgeleerden en dat zij Hem ter dood zullen veroordelen, waarna ze Hem zullen uitleveren aan de heidenen. Lucas geeft alleen aan dat Jezus aan de heidenen zal worden uitgeleverd en dat zij Hem zullen mishandelen en doden.
  • Bij Marcus stellen Johannes en Jakobus zelf hun vraag aan Jezus, bij Matteüs doet hun moeder dit voor hen. Bij Lucas ontbreekt dit gedeelte.
  • Marcus spreekt naast over ‘de beker’ ook over ‘de doop’ die Jezus en later de beide broers zullen ondergaan.
  • Lucas heeft een iets andere weergave van hoe Jezus aan zijn leerlingen uitlegt dat ze elkaars dienaar moeten zijn. Matteüs en Marcus hebben hier vrijwel dezelfde tekst.

Aantekeningen

Bij vers 32:

  • wat Hem zou overkomen: dit is de derde en meest gedetailleerde aankondiging van het lijden van Jezus (vergelijk 8:31 en 9:31). De gebeurtenissen worden beschreven in dezelfde volgorde als waarin ze in het passieverhaal zullen voorkomen (Marcus 14 en 15).
  • de twaalf: zij worden opgesomd in Marcus 3:13-19.

Bij vers 33:

  • Mensenzoon: in de meeste evangelieteksten is ‘de Mensenzoon’ een titel, en niet ‘gewoon’ een mens. De achtergrond van deze titel ligt in de joodse apocalyptiek. In Daniël 7:13-14 treedt een gestalte op ‘die eruitzag als een mens’. Hij ontvangt uit Gods hand het eschatologische koningschap. Het is een titel die met eer en glorie samenhangt, net als messias, en daarom sterk contrasteert met het lijden dat Jezus aankondigt. Maar Jezus maakt diverse malen duidelijk dat Hij juist zal moeten lijden als messias.
  • heidenen: het onderliggende Griekse woord wordt ook wel met ‘volken’ vertaald (zie bijv. vs. 42), maar in deze context is gekozen voor ‘heidenen’, omdat in dit vers de tegenstelling tot de Joden meespeelt. Het is hier een aanduiding voor de niet-Joodse volken, die de Joodse wetten niet kennen of naleven en dan met name de Romeinen, die gezien werden als heidenen omdat zij polytheïstisch waren en niet de God van Israël aanbaden.

Bij vers 37:

  • wanneer U heerst in uw glorie: letterlijk staat hier ‘(wanneer) U in uw glorie (doxa) bent’. Het begrip ‘glorie’ verwijst naar de hemelse verheerlijking van Jezus met zijn opstanding, waarbij het beeld past van een troon waarop Jezus zit als Heer en hemelse koning (vgl. Ps. 110:1). Om bij dat beeld aan te sluiten is gekozen voor de vertaling ‘wanneer U heerst in uw glorie’.
  • laat een van ons dan rechts van U zitten en de ander links: Jakobus en Johannes zien voor zich dat Jezus naast God op de troon zal zitten en ze willen graag elk op de ereplaats links en rechts van Hem zitten.

Bij vers 38:

  • beker: verwijzing naar Jezus’ lijden en dood (vgl. Mat. 26:39 en 42) en naar het aanvaarden van de gevolgen, meestal van zonden, als oordeel van God (Ps. 75:8-9; Jes. 51:17-22; Jer. 25:15; Ezech. 23:31-34; vgl. Op. 15:7).
  • doop: deze doop verwijst, net als de beker, naar Jezus’ aanstaande lijden en sterven (vgl. Luc. 12:50). Deze doop brengt, net als de doop van Johannes de Doper, vergeving van zonden, nu niet voor een enkeling maar voor velen (cf. vs. 45).

Bij vers 39:

  • Jullie zullen …: Jakobus zal net als Jezus ter dood worden gebracht, maar door onthoofding (Hand. 12:2). Over het lot van Johannes is weinig bekend. In Marcus 8:34-35 benoemt Jezus een dergelijk delen in zijn lijden als deel van het volgen van Hem (vgl. Filip. 3:10; Kol. 1:24).

Bij vers 40:

  • voor wie ze zijn bestemd: Jezus laat hier open voor wie de ereplaatsen links en rechts van Hem bestemd zijn. In Matteüs 8:11 en Lucas 13:28 wordt een beeld gegeven van het feestmaal in Gods koninkrijk, waarbij Abraham, Isaak en Jakob een ereplaats krijgen.

Bij vers 42:

  • de volken: Jezus geeft hier een kernachtige beschrijving van het politieke systeem van Rome. Zoals in de voorgaande twee hoofdstukken wordt aangegeven, en zoals Jezus in vers 43-45 onderstreept, moeten de volgelingen van Jezus een alternatieve gemeenschap vormen.
  • leiders: letterlijk ‘hun groten’. Vergelijk Marcus 9:33-37, waar de leerlingen met elkaar discussiëren over wie van hen de ‘grootste’ (dat wil zeggen: de belangrijkste) is.

Bij vers 43-44:

  • zal de anderen moeten dienen: vergelijk eerder al vers 31. Degenen die in de christelijke gemeenschap willen leiden moeten dus niet hun eigen grootheid en belang op het oog hebben, maar alleen die van de gemeenschap. Dit thema kwam eerder in 9:35 al aan bod. Paulus spiegelt de houding van Christus voor aan zijn lezers als een voorbeeld in nederigheid om te volgen (Filip. 2:1-5; vgl. 1 Kor. 9:19; 2 Kor. 4:5; zie ook 1 Petr. 5:1-3). De evangelist Johannes vertelt hoe Jezus deze houding voorleeft door de voeten van zijn leerlingen te wassen (Joh. 13:1-17).
  • dienaar (43), slaaf (44): de NBV 2004 formuleerde hier de parallel: ‘de anderen dienen’ (43) en ‘ieders dienaar zijn’ (44), maar het Grieks zegt het iets sterker, met ‘dienaar’ (diakonos,43) en ‘slaaf’ (doulos, 44).

Bij vers 45:

  • losgeld: vers 45 heeft raakpunten met Jesaja 53:11-12, maar over ‘losgeld’ wordt in Jesaja niet gesproken. Het woord wordt in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel gebruikt voor het losgeld om een slaaf of een gevangene vrij te kopen (vgl. Lev. 19:20; 25:51-52; Jes. 45:13; vgl. Tit. 2:14) of om compensatie voor een overtreding aan te duiden (Ex. 21:30; 30:11-16). Maar meer nog dan een vorm van formele compensatie, brengt het gegeven dat Jezus vrijwillig zijn leven geeft verzoening tussen God en mensen.
  • voor velen: wat Jezus doet reikt veel verder dan alleen de kring van de twaalf.

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.23.1
Volg ons