‘Wanneer zult U eindelijk straffen?’


De eerste vier zegels in Openbaring 6 geven een overzicht over wat er in de geschiedenis op aarde gebeurt: tussen de eerste en tweede komst van Christus rijden zowel het evangelie als de dood (het zwaard, de honger en de pest) over de aarde.
Het vijfde zegel is heel anders. Johannes zoomt in op één aspect van de geschiedenis: volgelingen van Jezus lijden en sterven voor hun overtuiging. Hij geeft ons geen details. Jezus had al aangekondigd dat er vervolging zal zijn (Marcus 13:9-13, Johannes 15:18-25). Toen Johannes schreef, waren in elk geval Stefanus en Antipas (Openbaring 2:13) al gedood, en ook veel Romeinse christenen in de tijd van Nero.
Martelaars voor Jezus
Johannes gebruikt de uitdrukking dat deze mensen zijn geslacht (vers 9) en hij vermeldt hun bloed. Zo stelt hij hen op één lijn met het geslachte lam in 5:6. Verder richt hij zich op de reactie van de martelaars: die smeken God om een einde aan het lijden op aarde. Sterker nog, ze roepen om straf voor hun vervolgers, om Gods wraak.
Deze roep om wraak is begrijpelijk in een situatie van dodelijke vervolging, die voor ons moeilijk voorstelbaar is. De woorden zijn gekozen in aansluiting bij Psalm 79, wat laat zien dat het gaat om meer dan menselijke belangen en menselijke wraak. Het gaat om de eer van Gods naam. Verzoeken om wraak vind je overigens ook bij bekende oudtestamentische gelovigen (2 Samuel 3:29, 2 Koningen 1:10, Jeremia 11:20).
Hoogleraar systematische theologie Joseph Mangina wijst er terecht op dat deze martelaars niet uit zijn op persoonlijke wraak. Zij komen op voor hun broeders en zusters en voor de onverloste wereld. Voor hen is het niet genoeg dat zij ‘naar de hemel gaan’, zij willen recht op aarde. Zij vragen om een verloste schepping waar Gods gerechtigheid overwint.
Delen in de overwinning van het lam
God grijpt echter niet direct in; de martelaren moeten geduld hebben (vers 11). Wel ontvangen zij een lang wit gewaad, een symbool van de vergeving van hun zonden (vgl. 3:5; 7:13-14; Daniël 11:35 en 12:10). Zij delen nu al in de overwinning van het lam.
De martelaren bevinden zich onder het altaar; ook dit is natuurlijk een symbolische beschrijving. Waarschijnlijk gaat het om het altaar dat zich volgens Openbaring 8:2-4 in Gods troonzaal bevindt. De martelaren hebben zich aan God geofferd en worden door Hem aanvaard (vgl. Filippenzen 2:17; 2 Timotheüs 4:6). Zij bevinden zich niet ver van Hem, niet in de onderwereld. Dat is een stukje troost in de geest van 1 Tessalonicenzen 5:10-11. Deze martelaren delen in de overwinning van het lam. In zekere zin zijn ook zij dus overwinnaars over de dood. De vervolging heeft niet het laatste woord. De woorden van Jezus in Openbaring sluiten aan bij zijn belofte in het Johannes-evangelie: ‘Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld, maar houd moed: Ik heb de wereld overwonnen.’
Dr. Pieter J. Lalleman



