Paulus als Joodse denker over de wet
‘Werken der wet’ in 4QMMT, Galaten en Romeinen
‘Wanneer we het Nieuwe Testament proberen te begrijpen vanuit zijn Joodse achtergrond, is er bijna geen onderwerp dat zo controversieel, verwarrend en gecompliceerd is als “de wet”,’ schrijft Jonathan Klawans in Het Nieuwe Testament met Joodse toelichtingen (NTJT). Een belangrijke rol in deze controverse is weggelegd voor Paulus, die in zijn Romeinen- en Galatenbrief ‘werken der wet’ en ‘geloof ’ (pistis) tegenover elkaar plaatst en enkel geloof als grond voor rechtvaardiging erkent, bijvoorbeeld in Galaten 2:14-16. Dit artikel onderzoekt de betekenis van de term ‘werken der wet’ bij Paulus en analyseert hoe Paulus’ gebruik van deze term begrepen kan worden vanuit zijn Joodse context.
Samenvatting
Dit artikel onderzoekt de term ‘werken der wet’ zoals gebruikt door Paulus in zijn brieven aan de Galaten en de Romeinen, en vergelijkt deze met de term zoals die voorkomt in het Hebreeuwse geschrift 4QMMT. Hoe kan Paulus’ gebruik van deze term begrepen worden vanuit zijn Joodse context en hoe verhoudt Paulus’ begrip van de wet zich tot andere Joodse interpretaties? Om deze vraag te beantwoorden, bespreek ik de invloed van de ‘New Perspective’ op Paulus, die ook in het NTJT doorklinkt, en van de ontdekking van 4QMMT op de moderne Paulusstudie.
J. Klawans, ‘De wet’ in: Amy-Jill Levine en Marc Zvi Brettler (red.), Het Nieuwe Testament met Joodse toelichtingen, vert. Tineke Bol Drieenhuizen, Cor Hoogerwerf e.a., Haarlem/Antwerpen 2024, 737-741, zie 737.
Over de vertaling van het Griekse woord pistis is veel te doen. Ik zal in deze bijdrage de traditionele vertaling ‘geloof ’ gebruiken (tenzij geciteerde vertalingen een andere keuze maken), ook al is op veel plaatsen ‘vertrouwen’ waarschijnlijk de betere keuze. Zie S. Sierksma-Agteres, ‘Of je ’t gelooft of niet… Betekenis en vertaling van pistis in de brieven van Paulus’ in: Met Andere Woorden 43/1 (2024), 5-23; S. Sierksma-Agteres, Paul and the Philosophers’ Faith. Discourses of Pistis in the Graeco-Roman World, Leiden 2024.
Als achtergrond bij de vraagstelling van dit artikel zijn twee ontwikkelingen in de studie van het Nieuwe Testament en het antieke Jodendom van belang. Beide traden ongeveer gelijktijdig – in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw – op.
Zie hiervoor C. Hoogerwerf, ‘Nieuwe perspectieven op Paulus’ in: Met Andere Woorden 43/1 (2024), 41-49.
Zie K. Stendahl, Paul among Jews and Gentiles, Londen 1977; E.P. Sanders, Paul and Palestinian Judaism. A Comparison of Patterns of Religion, Londen 1977; J.D.G. Dunn, ‘The New Perspective on Paul’ in: Bulletin of The John Rylands University Library 65 (1983), 95-122; N.T. Wright, Paulus. Een biografie, vert. Zwany Kamerman, Franeker 2019.
De eerste ontwikkeling is het in zwang komen van een nieuwe visie op Paulus’ begrip van de Joodse wet. Deze visie werd door aanhangers ervan het ‘New Perspective on Paul’ genoemd. Voortbordurend op het werk van E.P. Sanders en Krister Stendahl wijzen aanhangers van het New Perspective de lutherse lezing van Paulus, als zou de apostel de geldigheid van de Joodse wet en gebruiken volledig ontkennen, af. Daartegenover stellen zij dat Paulus enkel die aspecten van de Joodse wetgeving afwijst die onderscheid maken tussen Joden en niet-Joden, om zo het samengaan van beide groepen in de Jezusbeweging mogelijk te maken. Volgens het New Perspective zijn voor Paulus besnijdenis en het houden van spijswetten en de sabbat in deze nieuwe gemeenschap niet meer van belang, maar blijven andere aspecten van Joodse wetgeving onverkort geldig voor Joodse gelovigen in Jezus. Wanneer Paulus ‘werken der wet’ afwijst, gaat het hem volgens het New Perspective dus concreet om geboden en verboden die onderscheid maken tussen Joden en niet-Joden.
Een tweede ontwikkeling betreft het breder bekend raken van een Hebreeuws geschrift dat bekend staat als 4QMMT. Voor Paulus-onderzoekers is 4QMMT van belang omdat in dit geschrift een Hebreeuwse term voorkomt die sterk lijkt op Paulus’ term ‘werken der wet’. De officiële aanduiding van deze tekst is aan deze Hebreeuwse term ontleend: 4QMMT is een afkorting van miqṣat maʿăśê hattôrâ (‘enige werken der wet’). Verschillende handschriften van 4QMMT werden al in de jaren 50 van de twintigste eeuw ontdekt als onderdeel van de Dode Zeerollen, maar het geschrift werd pas in de jaren 80 en 90 breder bekend vanwege de publicatie van delen van de tekst, resulterend in een samengestelde tekst die in 1994 het licht zag.
E. Qimron en J. Strugnell, Qumran Cave 4.V. Miqṣat Maʿaśeh Ha-Torah, Oxford 1994.
De vondst en publicatie van 4QMMT boden een nieuwe context voor Paulus’ gebruik van de term ‘werken der wet’. Toch blijven wetenschappers verdeeld over de vraag hoe de term ‘werken der wet’ in 4QMMT en de paulinische brieven zich tot elkaar verhouden. In deze bijdrage bespreek ik de belangrijkste passages in 4QMMT en Paulus’ brieven waarin deze term voorkomt en onderzoek ik hoe Paulus’ gebruik van deze term begrepen kan worden vanuit zijn Joodse context.
‘Werken der wet’ in 4QMMT
De tekst van 4QMMT, die is samengesteld uit de zes handschriften 4Q394-399, valt uiteen in drie delen. Deel A bevat kalendrische observaties. Deel B biedt een halachische (op de Joodse wet betrekking hebbende) zelfpositionering van de groep die 4QMMT heeft geschreven. Meningsverschillen met andere groepen worden tot uiting gebracht door formuleringen zoals ‘zij doen A, maar wij menen B’, ‘jullie weten dat X’ of ‘wij zijn van mening dat Z’. Het C-deel bevat een algemene karakterisering van de groep die 4QMMT heeft geschreven, een historisch getinte aanmoediging tot trouw aan de wet en slotwoorden. De term ‘werken der wet’ komt voor in deze slotwoorden. De betreffende passage (4QMMT C 26-32) luidt als volgt:
De vertaling volgt F. García Martinez, M. Popović en A.S. van der Woude,
De rollen van de Dode Zee, Baarn 2013, met enkele kleine wijzigingen.
2⁶ Wij hebben u 2⁷ enige van de werken der Wet (miqṣat maʿăśê hattôrâ) geschreven, zoals wij (daarover) denken ten goede van u en uw volk. Want wij zien 2⁸ bij u schranderheid en kennis van de Wet. Let op al deze (dingen) en vraag van Hem dat Hij 2⁹ uw raad recht make en verre van u were kwade intrige en Belialsoverleg, 3⁰ opdat gij u moogt verheugen aan het einde van de tijd door te ontdekken dat deze enige van onze regels (miqṣat dǝbārênû) gegrond zijn. 31 Het zal u als gerechtigheid worden toegerekend, wanneer gij doet wat recht en goed is voor zijn aangezicht, ten goede van u 32 en Israël.
Deze passage legt niet uit waarop de genoemde ‘werken der wet’ precies betrekking hebben. In 4QMMT B 1 komt echter de uitdrukking ‘enige van onze regels’ (miqṣat dǝbārênû) voor, die ook in C 30 wordt gebruikt. De grammaticale constructie is hetzelfde als in C 27, maar in B 1 en C 30 wordt het woord dābār (‘woord’, ‘regel’) gebruikt in plaats van maʿăśeh. Door de vergelijkbare constructie waarin ze gebruikt worden, lijken in deze passages ‘regel’ en ‘werk’ synoniemen van elkaar te zijn. De ‘werken der wet’ in C 27 verwijzen daarom hoogstwaarschijnlijk terug naar de ‘regels’ in B 1. Aangezien in het B-deel van 4QMMT reinheidswetten en cultische voorschriften centraal staan, ligt het voor de hand dat ‘werken der wet’ in C 27 ook naar dergelijke verordeningen verwijst.
L. Doering, ‘4QMMT and the Letters of Paul. Selected Aspects of Mutual Illumination’ in: F. ( J.-S.) Rey (red.), The Dead Sea Scrolls and Pauline Literature, Leiden 2014, 69-87, zie 72-79.
Het gebruik van de term ‘werken der wet’ in 4QMMT om naar regels te verwijzen is volgens Lutz Doering een belangrijk verschil met de brieven van Paulus, die met de vergelijkbare uitdrukking vooral doelt op handelingen. Doering erkent weliswaar dat er andere passages in 4QMMT zijn die met maʿăśeh naar daden verwijzen, maar acht deze van beperkt belang voor het begrip van de specifieke uitdrukking in C 27. Zo worden de hoorders van 4QMMT in C 23-24 opgeroepen om ‘de koningen van Israël’ te gedenken en op ‘hun daden’ (maʿăśêhem) te letten. Het doel van dit gedenken is het inprenten van de beloning die hun wacht die trouw blijven aan de Wet: ‘degene onder (de koningen) die ontzag had voor de Wet,’ zo stelt deze passage, ‘(werd) verlost (…) uit benauwdheden; zij waren degenen die de Wet zochten.’ Hoewel maʿăśeh hier inderdaad op een andere manier gebruikt wordt dan in C 27, lijkt de connectie die ook hier gelegd wordt tussen ‘werken’ en ‘wet’ toch een verband tussen beide passages in 4QMMT te suggereren. In 4QMMT C 27 mag de betekenis ‘richtlijnen’ voor maʿăśeh dominant zijn, het heeft er alle schijn van dat de betekenis ‘daad’ ook meeklinkt. Kortom, in 4QMMT wordt met ‘werken der wet’ verwezen naar cultische geboden en reinheidsvoorschriften. De context waarin de term wordt gebruikt, is die van zelfpositionering: om de opvattingen van de eigen groep te illustreren contrasteren de ‘wij’ in 4QMMT de voorschriften van de eigen groep met die van andere Joodse groepen: de ‘zij’. In de context van dit dispuut verwijst maʿăśeh (‘werk’) zowel naar de bediscussieerde voorschriften alsook naar juiste handelingen.
‘Werken der wet’ in Galaten en Romeinen
Galaten 2:16; 3:2, 5, 10; Romeinen 3:20, 28.
Paulus gebruikt de term ‘werken der wet’ (erga nomou) in twee van zijn brieven: Galaten en Romeinen. Een belangrijke passage is Galaten 2:15-16, waar de uitdrukking niet minder dan drie keer voorkomt:
1⁵ Hoewel wij Joden van geboorte zijn en geen zondaars uit andere volken, 1⁶ weten we dat iemand niet rechtvaardig verklaard wordt door de wet na te leven (ex ergōn nomou), maar door geloof in Jezus Christus. Daarom stellen ook wij ons vertrouwen in Christus Jezus, opdat wij rechtvaardig verklaard worden door het geloof in Hem en niet door het naleven van de wet (ex ergōn nomou). Want geen mens wordt rechtvaardig verklaard door de wet na te leven (ex ergōn nomou).
Om deze passage te begrijpen is de context van belang. Voorafgaand aan deze verzen beschrijft Paulus hoe hij naar Jeruzalem trok met zijn niet-Joodse reisgenoot Titus. Na de aankomst van Paulus, Barnabas en Titus in Jeruzalem zijn de broeders aldaar het erover eens dat Titus, hoewel hij Paulus vergezelt op zijn reizen, niet besneden hoeft te worden (Galaten 2:1-10). Deze houding contrasteert, zo gaat Paulus verder, met Kefas’ gedrag. Kefas ‘at altijd mee met de niet-Joden’ (Galaten 2:12), maar zonderde zich af toen afgezanten van Jakobus zich in Antiochië meldden. Paulus bekritiseert Kefas wegens het opleggen van Joodse regels aan niet-Joden, terwijl hij zelf deze regels ook niet consequent naleeft (Galaten 2:11-14).
Het feit dat de geciteerde passage direct volgt op Paulus’ conflict met Kefas laat zien dat de term ‘werken der wet’ in de Galatenbrief een polemisch doel dient. Paulus’ punt is hier niet dat het naleven van de wet heeft afgedaan of van weinig belang is, maar dat het volgen van Joodse gebruiken geen voorwaarde is om deel te krijgen aan de gemeenschap met de God van Israël. Wanneer bepaalde ‘schijnbroeders’ (pseudadelphoi) het volgen van de Joodse wet als voorwaarde stellen voor toetreding tot de Jezusbeweging, dwalen zij (Galaten 2:4). Een dergelijke dwaling duidt Paulus aan met het Griekse werkwoord Ioudaizō. Dit werkwoord, dat zeldzaam is in het koinè-Grieks en binnen het Nieuwe Testament enkel in Galaten 2:14 voorkomt, betekent zoveel als: ‘overhalen Jood te worden, Joodse gebruiken opleggen’. Het bijbehorende zelfstandig naamwoord – Ioudaismos (‘het overhalen om als Jood te leven’) – gebruikt Paulus in Galaten 1:13-14 om zijn eerdere levensstijl als verdediger van ‘de tradities van [zijn] voorgeslacht’ en vervolger van de Jezusbeweging te beschrijven. Met zijn gebruik van de term ‘werken der wet’ heeft Paulus dus een specifiek doel voor ogen: het weerleggen van tegenstanders die suggereren dat het aannemen van een Joodse levensstijl voorwaarde is voor toetreding tot de Jezusbeweging.
Over de betekenis van Ioudaizō en Ioudaismos zie S. Mason, ‘Jews, Judaeans, Judaizing, Judaism. Problems of Categorization in Ancient
History’ in: Journal for the Study of Judaism 38 (2007), 457-512, zie 460-48
Levine en Brettler (red.), 323 (kader bij Romeinen 2:25 door Mark D. Nanos)
Paulus’ citaat wijkt af van de Masoretische Tekst door de toevoegingen van ‘alles’ en ‘het boek’. De eerste toevoeging komt ook voor in de oud- Griekse vertaling van Deuteronomium, de Septuaginta.
Hoewel Paulus in Galaten 2 besnijdenis en de spijswetten als voorbeelden noemt, lijkt het hem niet enkel om deze gebruiken te gaan. Hier verschil ik van mening met het New Perspective en met het NTJT, dat in zijn bespreking van de paulinische brieven vaak in de traditie van het New Perspective staat. Zo stelt het NTJT dat ‘“werken van de wet” … bij Paulus [staan] voor de riten die verband houden met de bekering van proselieten,’ met name besnijdenis. Wanneer echter Paulus in Galaten 3:10 Deuteronomium 27:26 citeert, lijkt het hem om het geheel aan Joodse wetgeving te gaan, niet slechts om die gebruiken die met de bekering van proselieten verband houden. In Paulus’ woorden klinkt de Deuteronomiumtekst als volgt: ‘Vervloekt is eenieder die zich niet houdt aan alles wat in het boek van de wet geschreven staat.’ In zijn lezing van deze tekst legt Paulus bijzondere nadruk op het woord ‘alles’: wie niet álle wetten houdt, is vervloekt. Aangezien geen mens dit kan volbrengen, is de conclusie dat de wet nooit tot rechtvaardiging kan leiden. Deze conclusie heeft niet enkel betrekking op sabbat, besnijdenis en spijswetten, maar wijst op de ontoereikendheid – volgens Paulus – van de Joodse wet in bredere zin als voorwaarde voor bij-God-horen. Tegelijkertijd dient Paulus’ argumentatie, zoals gezegd, een specifiek doel: het afwijzen van hen die Joodse gebruiken aan niet-Joodse gelovigen wilden opleggen. Paulus’ nadruk op geloof als basis voor rechtvaardiging neemt niet weg dat Joodse volgers van Jezus de wet dienen te houden als teken van Gods verbond – maar niet als voorwaarde voor opname in dat verbond.
In Romeinen uit Paulus grotendeels dezelfde gedachte als in Galaten. De context is wel anders: in de Romeinenbrief stelt Paulus zich niet teweer tegen schijnbroeders die Joodse gebruiken aan niet-Joodse Jezusvolgers willen opleggen, maar bespreekt hij de verhouding tussen Joden en niet-Joden in de Jezusbeweging. Wederom maakt Paulus zijn punt dat geen mens door ‘werken der wet’ gerechtvaardigd wordt (Romeinen 3:19-20), maar enkel door geloof (Romeinen 3:27-31). Wederom is dit echter geen pleidooi om de wet af te schaffen of om het belang ervan te ontkennen: als teken van hun relatie met God dienen Joodse Jezusvolgers de wet onverkort te houden; zij kan echter niet als voorwaarde voor opname in de Jezusbeweging gelden. Kortom, in zowel Galaten als Romeinen dient Paulus’ gebruik van de term ‘werken der wet’ om de voorwaarden van het samen optrekken van Joden en niet-Joden in de Jezusbeweging te verhelderen. Deze beide groepen, zo stelt Paulus, vinden elkaar in hun geloof in Jezus; dat is de basis waarop hun gemeenschap rust. Dat betekent niet dat de wet aan geldigheid heeft ingeboet, wel dat Paulus deze geldigheid theologisch herinterpreteert: zij is teken van, geen voorwaarde voor opname in de gemeenschap rond de God van Israël.
Paulus, Joods denker over de wet
De voorafgaande observaties roepen de vraag op hoe 4QMMT en de brieven van Paulus zich tot elkaar verhouden. Bij het stellen van deze vraag komt een belangrijke methodologische overweging bij het gebruik van het NTJT mee: het notenapparaat in deze uitgave biedt weliswaar een schat aan parallellen tussen het Nieuwe Testament en andere Joodse literatuur, maar laat het precieze verband tussen de gegeven teksten vaak onderbelicht. Dat is logisch gezien de omvang van het project, maar het betekent dat lezers van het NTJT zelf nog een extra stap zullen moeten zetten en moeten afwegen hoe verschillende parallellen zich tot elkaar verhouden. Toegepast op het onderwerp van deze bijdrage: het NTJT geeft bij Galaten 2:15-21 aan dat de betekenis van erga nomou in Paulus ‘[m]et het bepaalde lidwoord (…) overeenstemmen [zou] met het Heb. Maäse Hatora (…), een frase die voorkomt in de teksten van Qumran (4QMMT).’ Dat is op zichzelf belangwekkend, maar hoe we ons het verband tussen Paulus’ term en de frase uit 4QMMT precies moeten voorstellen, vermeldt het NTJT niet.
Levine en Brettler (red.), 419, geschreven door Shaye J.D. Cohe
Zoals gezegd, zijn de meningen van wetenschappers verdeeld over het verband tussen Paulus’ brieven en de Qumrantekst. Voor sommigen is de overeenkomst tussen de termen maʿăśê hattôrâ in 4QMMT en erga nomou bij Paulus te groot om toevallig te zijn. Voeg daarbij het feit dat zowel 4QMMT als Paulus spreekt over het toerekenen van rechtvaardigheid (4QMMT C 31; Galaten 3:6) en de gedachte kan zich opdringen dat Paulus de Joodse groep waarbinnen 4QMMT is ontstaan (of vergelijkbare Joodse groepen), gekend moet hebben. Als we deze conclusie omarmen, lijkt er tussen Paulus en de Qumrantekst sprake te zijn van een dispuut over de grond van rechtvaardiging: 4QMMT verbindt het toerekenen van rechtvaardigheid met het doen ‘wat recht en goed is voor (Gods) aangezicht’ (C 31), terwijl Paulus bepleit dat rechtvaardiging enkel door het geloof is. Met andere woorden: 4QMMT vertegenwoordigt een stroming binnen het antieke Jodendom die rechtvaardiging koppelt aan het navolgen van specifieke werken der wet – precies het type stroming waartegen Paulus zich, volgens deze gedachte, keert.
Zo bijvoorbeeld J.D.G. Dunn, ‘4QMMT and Galatians’ in: New Testament Studies 43 (1997), 147-153, zie 152: ‘Paul is objecting precisely to the sort of understanding and attitude we find expressed in 4QMMT.’
Toch lijkt zo’n direct verband tussen Paulus en de auteurs van 4QMMT niet heel waarschijnlijk. De termen maʿăśê hattôrâ en erga nomou lijken weliswaar op elkaar, maar de twee termen worden in 4QMMT en Paulus’ brieven in heel verschillende contexten gebruikt: in 4QMMT gaat het over meningsverschillen rondom cultus en reinheid tussen verschillende Joodse groepen, terwijl Paulus de bestaansgrond van de nieuwe beweging van Jezusvolgers, waarin Joden en niet-Joden samenkomen, bespreekt. De vraag in 4QMMT is eerder: ‘Wat is het juiste om te doen?’, terwijl Paulus zich bezighoudt met de vraag: ‘Wat is de rol van Joodse gebruiken en voorschriften binnen de etnisch gemengde Jezusbeweging?’ Het gebruik van vergelijkbare termen in 4QMMT en Paulus’ brieven laat niet zien dat Paulus zich specifiek richt tegen groepen zoals de groep die 4QMMT voortbracht, maar eerder dat Paulus in zijn denken aansloot bij bredere discussies binnen het antieke Jodendom.
Zie daarover, naast de eerder aangehaalde bijdrage van Klawans (‘De wet’),
C. Hayes, What’s Divine about Divine Law? Early Perspectives, Princeton 2015; J.J. Collins, The Invention of Judaism. Torah and Jewish Identity from Deuteronomy to Paul, Berkeley 2017.
De wet was vaak onderwerp van dergelijke discussies. Verschillende interpretaties van de wet deden opgeld in het antieke Jodendom en hingen nauw samen met het ontstaan en de zelfpositionering van verschillende Joodse groepen. De meningsverschillen in 4QMMT laten zien hoe halachische meningsverschillen Joodse groepen van elkaar afbakenden, maar ook Paulus’ visie op de wet hangt nauw samen met de nieuwe groep waarvan hij zich deel wist. Door het naleven van de wet niet als voorwaarde te stellen voor toetreding tot de Jezusbeweging, definieerde Paulus deze beweging als een groep waarin Joden en niet-Joden samenkwamen. Naast deze verschillende interpretaties van de wet houden veel antiek-Joodse bronnen zich bezig met de vraag naar de reikwijdte en geldigheid van de wet. Een belangrijk discussiepunt is bijvoorbeeld de vraag hoe de aartsvaders, die leefden voordat Gods wet aan Mozes werd geopenbaard, toch rechtvaardig voor God konden leven. Wanneer Paulus Abraham een centrale plaats in zijn argumentatie toekent, sluit hij aan bij deze discussies: voor Paulus laat Abraham zien dat de wet geen voorwaarde is voor rechtvaardiging, maar een teken daarvan.
Zie voor dit probleem bijvoorbeeld J.D. Levenson, Inheriting Abraham. The Legacy of the Patriarch in Judaism, Christianity and Islam, Princeton 2012, 139-172.
Conclusie
Paulus was, al met al, een voluit Joods denker over de wet. Zijn visie op de wet sluit aan bij discussies in zijn tijd die ook uit andere antiek-Joodse bronnen bekend zijn. Het belang van het NTJT is dat het deze Joodse context zichtbaar maakt. Wanneer Paulus het over de wet heeft om daarmee het karakter van de Jezusbeweging te duiden, is hij dus niet van zins het belang van de wet te ontkennen of de Jezusbeweging los te maken van haar Joodse context. Veeleer vinden we in Paulus’ brieven een reflectie van debatten binnen het Jodendom, waar de interpretatie en de geldigheid van de wet op het spel stond. 4QMMT weerspiegelt vergelijkbare debatten en gebruikt daarin vrijwel dezelfde termen als Paulus. Deze parallel wijst echter niet op een direct verband tussen beide teksten, als zou Paulus zich hebben afgezet tegen de groep die 4QMMT schreef. De terminologische overlap tussen beide teksten wijst eerder op de centrale plaats die de wet binnen het antieke Jodendom – in al zijn verscheidenheid – innam als onderwerp van gesprek en debat.
Dr. P.B. Hartog is universitair hoofddocent Bijbelwetenschappen en Antiek Jodendom aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Bronvermelding
Dr. P.B. Hartog, 'Paulus als Joodse denker over de wet' in: Met Andere Woorden 44/1 (mei 2025), 49-58.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.
