Op zoek naar Joodse wortels
Het Nieuwe Testament met Joodse toelichtingen (NTJT) is over het algemeen heel positief begroet. Dat heeft naar mijn waarneming twee componenten. In de eerste plaats geeft de uitgave een signaal af om (christelijk gemotiveerd) antisemitisme tegen te gaan. In de tweede plaats biedt deze uitgave een verdiepend inzicht in de Bijbeltekst.
Beide componenten zijn van belang: het eerste om iets te vermijden, het tweede om iets te bereiken. Voorbeelden hiervan zijn er genoeg. Soms gaat het om achtergronden waar je misschien niet gelijk aan denkt – mij sprong bijvoorbeeld de opmerking in het oog dat de watervaten in Johannes 2:7 waarschijnlijk leeg zijn omdat mensen het water al gebruikt hadden voor het wassen van hun handen. Dat plaatst de scène in het alledaagse leven van Galilea. Soms gaat het om correcties of suggesties. Zo zou volgens het NTJT Marcus 10:1-9 niets met de positie van vrouwen te maken hebben. Dat moet, wellicht, potentieel anti-Judaïsme in de uitleg tegengaan (‘De Joodse traditie is misogyn en Jezus doet daar wat aan’; vergelijk het essay ‘Gender’ van Tal Ilan). Overigens denkt Michael Satlow in zijn essay ‘Huwelijk en echtscheiding’ daar genuanceerder over; zie vooral pagina 676-677.
Wat me bij het lezen van het NTJT ook opviel, zijn vragen die op de achtergrond steeds weer een rol spelen. Namelijk: Wat is nu precies Jodendom in de eerste eeuw van onze jaartelling? Wie bepaalt daarvan de grenzen, en op basis van welke bronnen? De inleiding van het NTJT gaat op al deze vragen met veel nuance in. Het is zeer aan te bevelen om bij het lezen daar te beginnen!
Tegelijkertijd getuigt het NTJT ook weer van spanningen omtrent deze vragen. Een goed voorbeeld is de aantekening bij Johannes 1:14 en het essay ‘Logos, een Joods woord’ van Daniel Boyarin. De aantekening relativeert de gedachte dat de ‘incarnatie’ tussen Joden en christenen in staat: ‘Joden ten tijde van de Bijbel en in de tweede tempelperiode geloofden echter dat bovennatuurlijke wezens zoals engelen een menselijke vorm konden aannemen.’ Maar Boyarin stelt zo ongeveer het tegenovergestelde. Zijn hermeneutiek lijkt nieuwtestamentische teksten in ‘Joods’ en ‘niet-Joods’ in te delen: ‘Pas vanaf Johannes 1:14, waar wordt verkondigd dat “het Woord mens is geworden”, begint dit verhaal af te wijken van de synagoge. Tot aan vers 14 is de proloog van Johannes dus door en door Joods en past het prima in het gangbare Joodse gedachtegoed…’ (pagina 785).
Het is natuurlijk mogelijk om kritisch de vinger te leggen bij dit soort spanningen en de achterliggende vragen. Maar dat is alleen mogelijk vanuit de verwachting dat alle Joodse geleerden het over alles ook eens zouden moeten zijn. In plaats daarvan kunnen de spanningen ook gezien worden als openingen voor verdere discussie en onderzoek. Dit geldt met name als we onder ogen zien dat in de eerste eeuw vanuit één brede traditie twee stromingen ontstaan die zich uiteindelijk los van elkaar verder ontwikkelen. We moeten voortdurend oppassen dat we niet op basis van latere maatstaven aangeven wat wel of niet binnen ‘de traditie’ past. Want wat wel of niet bij ‘de traditie’ paste, verschilde destijds voor de diverse actoren behoorlijk, terwijl ze toch zelf allemaal de indruk hadden dezelfde traditie voort te zetten. Ook als anderen dat bij hen soms niet konden herkennen.
Prof. dr. Peter-Ben Smit is hoogleraar contextuele Bijbelinterpretatie aan de VU en bijzonder hoogleraar Oude Katholieke Kerkstructuren aan de Universiteit Utrecht.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.
