Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

God wil deze wereld omgekeerd: Jezus’ eerste grote redevoering in Lucas 6

Het Evangelie volgens Matteüs en het Evangelie volgens Lucas bevatten op dezelfde plek in het verhaal een lange redevoering van Jezus. Bij Matteüs is dat de bekende bergrede en bij Lucas de minder bekende vlakterede. De aanduiding ‘bergrede’ is ontleend aan het begin ervan, waar Jezus ‘de berg op’ gaat (Mat. 5:1). De aanduiding ‘vlakterede’ (of ‘veldrede’) is eveneens ontleend aan het begin ervan, waar Jezus juist de berg afdaalt en de rede begint ‘op een plaats waar het vlak was’ (Luc. 6:17). In dit artikel ga ik eerst in op de verschillen en overeenkomsten tussen Matteüs en Lucas. Vervolgens focus ik op de opbouw en de grote lijn in de vlakterede in Lucas.

De verhouding tussen de bergrede en de vlakterede

Het opvallendste verschil tussen de bergrede en de vlakterede is de lengte. Matteüs laat Jezus drie hoofdstukken lang aan het woord, terwijl de redevoering in Lucas in één hoofdstuk past. Veel stukken uit de bergrede, zoals het Onzevader, plaatst Lucas verderop in zijn evangelie. Omdat deze stukken tekst vaak letterlijk tot in de kleinste details overeenkomen, ligt het voor de hand te concluderen dat beide evangelisten dezelfde bron gebruikten. Matteüs heeft in de bergrede allerlei overgeleverde uitspraken van Jezus samengebracht tot één doorlopende redevoering, terwijl Lucas ze meer verspreid heeft weergegeven.

De overeenkomsten en verschillen tussen Matteüs en Lucas zijn nog altijd het beste te verklaren met de bekende tweebronnenhypothese, de aanname dat ze allebei uit (minstens) twee bronnen hebben geput: het Evangelie volgens Marcus en een bron die verloren is gegaan en waarin vooral uitspraken van Jezus te vinden zijn (bron Q, zoals deze veronderstelde bron in het wetenschappelijke onderzoek bekend staat).

Met behulp van de overleveringen die hun ter beschikking stonden, hebben Matteüs en Lucas hun verhaal vormgegeven. Daarin maakten ze verschillende keuzes, maar de bedoeling was dezelfde: in een eerste, lange redevoering onderwijst Jezus zijn leerlingen en geeft zo als het ware zijn visitekaartje af. Hij presenteert zijn ‘programma’.

Globaal gesproken ontlenen Matteüs en Lucas de redevoering zelf grotendeels aan Q, terwijl het verhaal eromheen ontleend is aan Marcus. Marcus vertelt: Jezus ‘ging de berg op’ om twaalf leerlingen aan te stellen als apostel (Marc. 3:13–19). Matteüs vertelt dit pas veel later en zonder berg (Mat. 10:1-4); hij gebruikt de berg als de plek van de bergrede: ‘(…) ging Hij de berg op’ (Mat. 5:1). Op deze manier presenteert hij Jezus als een tweede Mozes. Matteüs brengt in de bergrede veel materiaal samen, terwijl Lucas dichter bij de redevoering in bron Q blijft.

De aanloop naar de vlakterede

Lucas presenteert de berg uit Marcus allereerst als plek waar Jezus in de nacht alleen gaat bidden, waarna Hij daar overdag, net als in Marcus, twaalf apostelen uitkiest (Luc. 6:12-16). Lucas vertelt vaker dat Jezus bidt voorafgaand aan belangrijke momenten (bijvoorbeeld bij de doop, Luc. 3:21, en bij de belijdenis van Jezus als messias, Luc. 9:18). Twee keer gebeurt dat ook op een berg (Luc. 9:28 bij zijn gedaanteverandering en Luc. 22:39-42 bij zijn arrestatie). Bij Lucas lijkt de berg een plek die gereserveerd is voor bijzondere momenten die te maken hebben met Jezus zelf. De berg is traditioneel een plek waar God dichtbij is. Vanuit deze nabijheid tot God komt Jezus naar beneden, waarbij de groep mensen om Hem heen steeds groter wordt. Misschien is die grote groep de reden waarom Lucas vertelt dat Jezus de redevoering op een vlakke plaats hield.

Marcus had voorafgaand aan de aanstelling van de apostelen verteld over Jezus’ aantrekkingskracht als genezer: Joden uit alle omliggende gebieden kwamen naar Hem toe (Marc. 3:7-12). Lucas plaatst dit ná het uitkiezen van de apostelen (Luc. 6:17-19). Het effect hiervan is dat de kring om Jezus steeds groter wordt: eerst is Hij alleen, dan komen de twaalf erbij, en als Hij samen met hen van de berg naar een vlakke plaats is gekomen, treffen zij een grote groep leerlingen en ook een menigte mensen uit de wijde omgeving. Mensen uit het hele volk Israël zijn aanwezig. Zo is er een passend publiek voor Jezus’ eerste grote toespraak.

Dat dit de bedoeling is van Lucas, blijkt uit een subtiel verschil. In Marcus ‘kwamen veel mensen naar Hem toe omdat ze hadden gehoord (Gr. akouontes […] ēlthon) wat Hij allemaal deed’ (Marc. 3:8). In de parallelle tekst bij Lucas staat dat deze mensen ‘waren gekomen om naar Hem te luisteren (Gr. ēlthon akousai) en zich van hun ziekten te laten genezen’ (Luc. 6:18). Lucas maakt dus expliciet dat de mensen niet alleen komen om genezen te worden.

Opvallend genoeg komen die verschillende kringen rond Jezus ook terug in de vlakterede zelf. Het eerste stuk daarvan, met de zaligsprekingen, is gericht tot de leerlingen (Luc. 6:20-27), terwijl het vervolg na de woorden ‘Tegen jullie die naar Mij luisteren zeg Ik’ aan een bredere groep is gericht (Luc. 6:27; ook volgens 7:1 is de toespraak gericht aan de menigte).

Zaligsprekingen en weespreuken

Het eerste deel van de vlakterede (Luc. 6:20-26) is dus gericht op de leerlingen. Zij krijgen te horen dat de armen, hongerenden, treurenden en beschimpte mensen zich mogen troosten en verheugen in het vooruitzicht van de komende ommekeer. Dit onderstreept Jezus door juist de rijken, de verzadigden, de lachers en beroemde mensen het oordeel aan te zeggen. Deze tegenhanger ontbreekt in Matteüs.

Dit is het monumentale begin van Jezus’ onderricht. Maar wie zijn de armen en de rijken, en wat is de functie van deze positieve en negatieve uitspraken?

Allereerst iets over het begrip ‘armen’. Het gaat hier niet om armoede in het algemeen, maar om mensen zonder enig bezit, die daardoor geheel afhankelijk zijn van God. De armoede waarvan hier sprake is, heeft dus zowel een materieel als een geestelijk aspect. Omdat een arme alles van God moet verwachten, is deze aanduiding in de Joodse traditie vaak synoniem voor ‘vrome’, ‘nederige’ (zie bijv. Ps. 37:10-15; Jes. 61:1; Sef. 3:12).

Zo bekeken is het verschil met Matteüs’ versie (‘armen wat betreft de geest’, d.w.z. ‘wie nederig van hart zijn’, Mat. 5:3) niet zo groot. Maar Lucas houdt de materiële kant van het begrip ‘arm’ er nadrukkelijk bij. Armoede en rijkdom is een belangrijk thema in dit evangelie (zie o.a. Luc. 1:53; 12:16-21; 16:1-12, 19-35; 19:1-10). Jezus zegt later: ‘[W]ie geen afstand doet van al zijn bezittingen, kan mijn leerling niet zijn’ (Luc 14:33). In principe zijn Jezus’ ideale leerlingen dus arm, ook in materieel opzicht. Er kan in elk geval geen enkele sprake zijn van gehechtheid aan bezit. Dat staat op gespannen voet met toewijding aan God.

Dit gedeelte van de vlaktrede is specifiek aan de leerlingen gericht. Jezus’ uitspraak ‘Gelukkig jullie die arm zijn’ correspondeert met de situatie van de inner circle van de leerlingengroep. Er waren immers leerlingen die alles achter zich hadden gelaten (Luc. 5:11, 28; 18:28). De vraag is dan wel waarom Jezus vervolgens spreekt over ‘jullie die rijk zijn’. Dat zijn zijn leerlingen immers in principe niet.

Een eerste antwoord is dat de rijken slechts retorisch worden aangesproken. Er ontbreekt in vers 26 dan ook een directe oproep aan rijken om het tegenovergestelde te doen van het opspringen van blijdschap in vers 23. Zoals iets lichts beter uitkomt tegen een donkere achtergrond, wordt de troost van de zaligsprekingen voor de leerlingen versterkt door de weespreuken.

Maar de bemoedigende functie is niet de enige. Impliciet geeft Jezus ook een toetssteen voor wie leerling van Hem wil zijn. Hij spreekt niet simpelweg zijn leerlingen zalig. Hij zegt niet: ‘Gelukkig jullie die mijn leerlingen zijn’, of: ‘Wee die anderen die rijk zijn.’ De zaligsprekingen en weespreuken zijn open geformuleerd: jij als hoorder moet op basis van de genoemde criteria zelf toetsen of je aan de kant van het geluk of van het ongeluk staat.

Dit past bij de situatie van de vlakterede. Jezus spreekt wel tot zijn leerlingen, bij wie we ervan uit mogen gaan dat ze (grotendeels) tot de armen behoren. Maar het is de vraag of alle leerlingen, die in groten getale aanwezig waren (Luc. 6:17), tot die inner circle behoren. En dan is er nog de hele menigte die eromheen staat en meeluistert. De verschillende groepen vormen concentrische kringen rond Jezus.

Het effect van deze situatie is dat Jezus de leerlingen die het dichtst bij Hem staan, de ontvangers van het koninkrijk, als het ware ten voorbeeld stelt aan de grotere groep toehoorders. Door de leerlingen die alles achter hebben gelaten, zalig te spreken, maakt Hij de orde van Gods nieuwe wereld zichtbaar.  Impliciet klinkt daarin de oproep om je bij hen aan te sluiten.

Ontwapen het kwaad

Het tweede deel van de vlakterede (Luc. 6:21-38) is gericht aan alle toehoorders. Het heeft een vermanend en aansporend karakter. De rode draad is: betaal de ander niet terug in gelijke munt, maar reageer volgens de maatstaven van Gods wereld. Als iemand jou op de een of andere wijze kwaad berokkent, moet je in je reactie niet hechten aan aardse goederen en status, zelfs niet aan je lichamelijke integriteit. Op de ‘negatieve’ uitspraken over dat wat je moet doen in reactie op negatief gedrag (Luc. 6:27-30) volgt de gouden regel (Luc. 6:31) en een reeks overwegend ‘positieve’ uitspraken over overvloedige barmhartigheid (Luc. 6:32-38).

Het doel van dit alles is het ontwapenen van kwaad en slechtheid op een superieure, hemelse manier. Het gaat hier niet over ‘de minste willen zijn’, de houding die van christenen in eigen kring wordt gevraagd, maar om een manier van omgaan met vijandschap en allerlei vormen van onrechtvaardigheid. Jezus’ volgelingen moeten daarin Gods weg volgen, want ‘ook Hij is goed voor wie ondankbaar en kwaadwillig is’ (vers 35). Op deze manier voorkom je het vergelden van kwaad met kwaad, maar hoef je het kwaad ook niet gelaten te ondergaan. De weg die Jezus hier beschrijft komt overeen met Paulus’ oproep om het kwade door het goede te overwinnen (Rom. 12:21).

Een modelpreek over wederkerigheid?

Dit tweede deel van de vlakterede vertoont een grote mate van samenhang. De nieuwtestamenticus Dale Allison heeft daarom onderzocht of dit stuk niet terug zou kunnen gaan op een ‘modelpreek’ (stock sermon) van Jezus zelf, die Hij op verschillende momenten in allerlei variaties zou kunnen hebben gehouden. Het is immers niet aannemelijk dat Jezus alleen maar korte spreuken zou hebben verkondigd, die pas later door de evangelisten zijn samengebracht in redevoeringen. De kern van de vlakterede is thematisch hecht verbonden. Het is ook opvallend dat Paulus en andere vroegchristelijke schrijvers juist bij dit gedeelte veel verwante uitspraken bieden.

Volgens Allison zou die modelpreek als volgt opgebouwd kunnen zijn geweest:

  • Lucas 6:27-30: heb je vijanden lief; reageer buitengewoon op wat anderen doen.
  • Lucas 6:31: de gouden regel; reageer niet op basis van wat anderen daadwerkelijk doen maar op basis van hoe je zelf behandeld zou willen worden.
  • Lucas 6:32-36: uitwerking en toelichting van het nieuwe type wederkerigheid; handel met buitengewone en overvloedige barmhartigheid.
  • Lucas 6:37-38; 6:41-42: veroordeel anderen niet; bedenk steeds of je dezelfde beoordeling ook op jezelf zou willen zien toegepast.

Je zou dit kunnen lezen als een dialoog met Leviticus 19 en de Joodse uitleg ervan. Daarin gaat het over liefde voor de naaste en de vreemdeling in plaats van haat en wraak (Lev. 19:17-18; 19:34), over het oordelen over je naaste (Lev. 19:15-17) en over het imiteren van God zelf (Lev. 19:2). Joodse bronnen die teruggrijpen op Leviticus 19 gaan vaak over onderwerpen die vergelijkbaar zijn met de onderwerpen die Jezus aansnijdt. Jezus neemt op deze punten een eigen, karakteristieke positie in.

Gelijkenissen

Het laatste stuk van de vlakterede introduceert Lucas met de woorden: ‘Hij sprak ook in gelijkenissen tegen hen’ (Luc. 6:39-49). Er volgen verschillende beelden die hun thematische samenhang niet direct prijsgeven. Maar omdat de ‘leermeester’ in vers 40 meestal wordt uitgelegd als Jezus en dit stuk van de redevoering eindigt met het handelen naar Jezus' woorden, kun je het thema omschrijven met de vraag: wat zijn de voorwaarden om het goede onderricht van Jezus in de praktijk te brengen? De verschillende beelden zijn vervolgens als een ketting aan elkaar te verbinden.

Met het beeld van de blinde leiders en de leerling die op zijn leermeester moet letten, wil Jezus waarschijnlijk zeggen dat zijn leerlingen zich op zijn onderricht moeten toeleggen om geen blinde leiders van blinden te worden (Luc. 6:39-40). Het volgende beeld haakt met ‘(niet) zien’ aan bij die blindheid. Je moet niet op een huichelachtige manier letten op andermans tekortkomingen, want je kunt pas goed de ander zien als je eigen zicht helder is (Luc. 6:41-42). Op het beeld met de splinter (Grieks karphos) volgt het beeld van de goede en slechte vruchten (Grieks karpos; Luc. 6:43-45), die de samenhang tussen de mens en zijn daden (en woorden) benadrukt. Dit heeft impliciet ook met huichelachtigheid te maken, net als wel ‘Heer’ zeggen maar niet doen wat Jezus zegt (Luc. 6:46). Dit wordt ten slotte uitgewerkt in de gelijkenis van de goede en slechte huizenbouwer (Luc. 6:47-49), een passende afsluiting van Jezus’ eerste grote redevoering.

Doe wat Ik zeg

In deze redevoering zet Jezus kernachtig uiteen wat van zijn volgelingen verwacht wordt. Het gaat niet om een universele ethiek, maar om een levenshouding die verbonden is aan Jezus. De zaligsprekingen aan het begin zijn gericht op de leerlingen die omwille van Jezus arm, hongerig en verdrietig zijn. Het slot van de rede spreekt mensen aan die Jezus als Heer erkennen, en dan ook zullen moeten handelen in overeenstemming met zijn wil.

Inhoudelijk ligt het zwaartepunt van de vlakterede bij de grote omkering van Gods nieuwe wereld. Het lot van mensen die het nu moeilijk hebben, zal ten goede keren, en andersom. In de omgang met anderen moeten volgelingen van Jezus zich anders gedragen dan de gehechtheid aan het aardse leven voorschrijft. Hij wijst een weg voorbij vechten of vluchten, voorbij het opbouwen van aards krediet bij mensen, een weg die bouwt op een diep vertrouwen op Gods trouw en barmhartigheid.

Wat is het doel van dit alles? Dat de wereld vol wordt van de barmhartigheid van de Vader (Luc. 6:35-36). De leerlingen van Jezus zijn als voorhoede een teken van Gods nieuwe wereld. En eens komt de dag, waarop de mensen opspringen van blijdschap (Luc. 6:23).

Drs. C. Hoogerwerf is Specialist Vertalen en Exegese Nieuwe Testament bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.

Bronvermelding

Cor Hoogerwerf, ‘God wil deze wereld omgekeerd: Jezus’ eerste grote redevoering in Lucas 6’ in: Met Andere Woorden 43/online (19 december 2024), debijbel.nl.

Geraadpleegde literatuur

  • Dale C. Allison Jr., Constructing Jesus. Memory, Imagination, and History, Grand Rapids 2010.
  • François Bovon, Das Evangelium nach Lukas 1, EKK 3/1, Zürich 1989.
  • Deutsche Bibelgesellschaft, Beate Ego e.a. (red.), Stuttgarter Erklärungsbibel 2023, Stuttgart 2023.
  • Markus Tiwald, Kommentar zur Logienquelle, Stuttgart 2009.
  • W.C. van Unnik, ‘Die Motivierung der Feindesliebe in Lukas VI 32-35’ in: Novum Testamentum 8 (1966), 284-300.
  • Michael Wolter, Das Lukasevangelium, HNT 5, Tübingen 2008.

Preekinspiratie over Lucas 4-6

Dit artikel is geschreven als verdiepende achtergrond bij een serie van Preekinspiratie bij het Evangelie volgens Lucas.

Vakblad Met andere woorden

Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.

Lees meer

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.29.1
Volg ons