Een pleidooi om ʿebed vaker te vertalen als ‘slaaf’
Bij een complex en gevoelig onderwerp als slavernij in de Bijbel is helderheid van groot belang: waarover hebben we het precies? Ik neem daarom de termʿebed onder de loep, al geldt wat ik zal schrijven voor een groot deel evenzeer voor het Griekse doulos. Ik begin echter met een discussie die laat zien dat deze kwestie verweven is met ons eigen koloniale verleden.
Samenvatting
Voor ons beeld van slavernij in Bijbelse tijden en de manier waarop de Bijbelse geschriften zich daartoe verhouden, speelt de vertaling van enkele Bijbelse termen een grote rol: het Hebreeuwse ‘ebed en het Griekse doulos. In dit artikel wordt betoogd dat de Nederlandse vertalingen hier vaak inconsequent en verhullend zijn. De betreffende termen zouden veel vaker met ‘slaaf ’ vertaald moeten worden (en niet met ‘dienaar’ of iets vergelijkbaars). Deze vertaalkwestie blijkt bovendien verweven te zijn met onze eigen koloniale geschiedenis. Alle reden om daar kritisch naar te kijken.
‘Geloovige slaven ofte Dienst-knechten’
In 1676 verscheen in Hoorn anoniem het boek Beschrijvinge van Guiana; Des zelfs Cituatie / Gesontheyt / Vruchtbaerheyt ende ongemeene Profijten en Voordelen boven andere Landen. Volgens het voorwoord was het boek ‘discourerender wijze voorgestelt’ – oftewel geschreven in gespreks- of dialoogvorm – tussen een boer, een stedeling (‘burger’), een zeeman en een Haagse bode. Guiana, of preciezer Nederlands Guyana, was in die tijd een aanduiding voor de Nederlandse kolonies aan de Zuid-Amerikaanse noordkust, waarvan Suriname de bekendste is. Eén van de vragen die de gesprekspartners bespreken, is of het geoorloofd is ten dienste van de kolonies slaven te houden. De boer meent van niet, maar de zeeman spreekt hem fel tegen:
Waerom en soude dat doch niet geoorloft zijn? daer Godt in den ouden Testamente wel uyt-druckelijck belast Heydensche slaven te koopen / van de volckeren die rontsom haer woonden (...).
Anoniem, Beschrijvinge van Guiana; Des zelfs Cituatie / Gesontheyt / Vruchtbaerheyt ende ongemeene Profijten en Voordelen boven andere Landen, Hoorn 1676, 27-28.
De boer werpt hier tegenin dat de zeeman slechts spreekt over het Oude Testament: ‘(…) maer dat is nu in den N.T. afgeschaft door Christum, die ons gemaekt heeft.’ Volgens de zeeman is dat nog maar te bezien, en dan gebruikt hij onder andere het volgende argument:
Want zelfs de geloovige slaven ofte (gelijck ons oversettingh spreeckt) Dienst-knechten (hoewel ick seeckerlijck bericht ben / dat in ’t Griex slave staet) worden over al vermaent hare Heeren gehoorsaem te zijn, niet alleen de goede ende bescheydene, maer oock de harde, Colloss. 3. vers 22, 1 Tim. 6. verss. 1/2, 1. Petr. 2. vers 18. [cursivering auteur]
Anoniem, Beschrijvinge van Guiana, 28.
Beide langere citaten tonen het belang en de impact van de bestudering van Bijbelse slavernij én van de vertaalkwesties die met die bestudering samenhangen. Ideeën over beide speelden immers een belangrijke rol bij legitimatie dan wel bekritisering van de Nederlandse koloniale slavernij (zoals ook elders in de wereld). In mijn ogen zijn de Nederlandse vertaaltradities met betrekking tot ʿebed (Hebreeuws) en doulos (Grieks) dikwijls inconsequent en verhullend. In dit artikel pleit ik voor een meer consistente en concordante vertaling met ‘slaaf ’ (dan wel ‘slaafgemaakte’), óók waar het gaat om het metaforisch gebruik van de term. Gezien de beperkte omvang van dit artikel, concentreer ik me op de vertaalkwestie in de Hebreeuwse Bijbel; de vele nieuwe studies over slavernij in het Nieuwe Testament en de vroege kerk tonen mijns inziens genoegzaam dat slavernij alomtegenwoordig was in het vroege christendom en bovendien als metafoor ‘onmisbaar’ was in het christelijke denken.
Zie voor een bespreking van de manier waarop moderne Bijbelvertalingen doulos en ʿebed vertalen Anders Martinsen, Men and Unmen in the Parables of Luke. Reception, Slavery, Masculinity, diss. University of Oslo 2015, in het bijzonder 51-115. Hector Avalos formuleer het als volgt in zijn zeer scherpe boek over slavernij en Bijbelwetenschap: ‘One of the most frequent places where scholars mitigate biblical slavery is in the very words used to describe “slavery”.’ Zie zijn Slavery, Abolitionism, and the Ethics of Biblical Scholarship, Sheffield 2013, 62.
Hoewel de term ‘slaafgemaakte’ of ‘totslaafgemaakte’ (en haar Engelse equivalent ‘enslaved person’) steeds couranter wordt in studies naar koloniale slavernij, is het gebruik ervan voor antieke slavernij nog zeldzaam. Bovendien is de term ‘totslaafgemaakte’ niet onomstreden, zie bijvoorbeeld Michiel van Kempen, ‘On the Use of Dutch “Slaaf ” and “Totslaafgemaakte”’ in: Jaswina Elahi, Sandra Trienekens en Hans Ramsoedh (red.), Against Better Judgement. Rethinking Multicultural Society. Liber Amicorum: In Honour of Professor Dr Ruben Gowricharn, Leiden/ Boston 2022, 65-75. Om beide redenen gebruik ik in dit artikel de beter leesbare term ‘slaaf ’.
Een paar voorbeelden uit de literatuur moeten hier volstaan: Jennifer A. Glancy, Slavery in Early Christianity, Oxford 2002; J. Albert Harrill, Slaves in the New Testament. Literary, Social and Moral Dimensions, Minneapolis 2006; Chris L. de Wet, The Unbound God. Slavery and the Formation of Early Christian Thought, London/New York 2018; Marianne Bjelland Kartzow, The Slave Metaphor and Gendered Enslavement in Early Christian Discourse. Double Trouble Embodied, London/New York 2018. Zie voor meer literatuur mijn proefschrift ‘Not Like the Rest of the Slaves’? Slavery Parables in Early Rabbinic and Early Christian Literature, diss. Tilburg University 2021, 40-49.
Zie voor het inhoudelijke punt De Wet, 8.
Is er wel slavernij in de Bijbel?
Waar het gaat om zoiets complex als slavernij in de Bijbel, is het goed om bij het begin te beginnen: is het helder dat bepaalde arbeidsrelaties in de Bijbel die van slaaf en meester betreffen? Als we op zoek gaan naar een dergelijke relatie, moeten we ons voor wat betreft het Oude Testament in ieder geval richten op de wortel ʿayin-bêt-dālet. Die betekent ‘werken’, met ʿebed als zelfstandig naamwoord voor een dergelijke ‘werker’. ʿEbed kent geen vrouwelijke variant; in plaats daarvan wordt ʾāmâ en šipḥâ gebruikt. De vraag is nu of we uit het gebruik van ʿebed in de Hebreeuwse Bijbel duidelijk kunnen opmaken dat het in tenminste sommige gevallen gaat om slaven. Met slaven bedoel ik hier mensen die het bezit zijn van anderen, geen vrijheid hebben en doorgaans niet of nauwelijks aanspraak kunnen maken op rechten. Daaraan kan nog worden toegevoegd, in lijn met de Jamaicaanse socioloog Orlando Patterson, dat een slaaf meestal een ‘natally alienated’ is, dat wil zeggen: ontdaan van herkomst, familie en naam, en daarmee ook van eer.
Orlando Patterson, Slavery and Social Death. A Comparative Study, Cambridge 1982.
In het Oude Testament vinden we mijns inziens duidelijkʿăbādim die aan een dergelijke beschrijving voldoen. Vaak worden in de Hebreeuwse Bijbel de ʿăbādim bijvoorbeeld ingedeeld en opgesomd tezamen met dieren – als een vorm van bezit dus. Neem Genesis 24:35
Alle Bijbelcitaten zijn afkomstig uit de NBV21.
Zie bijv. Misjna Bava Kamma 4:3; Babylonische Talmoed Bava Kamma 33a, 38a.
Als een stier een man of vrouw doodt terwijl hij voor die tijd al stotig was, en de eigenaar was gewaarschuwd maar had hem niet vastgezet, dan moet niet alleen de stier gestenigd worden maar moet ook de eigenaar ter dood gebracht worden. (…) Als hij een slaaf [ʿebed] of slavin [ʾāmâ] stoot, moet aan zijn of haar meester dertig sjekel zilver worden betaald en moet de stier gestenigd worden.
Exodus 21:29, 32
Deze passage maakt het onderscheid tussen ‘normale’ (vrije) mensen enʿăbādim pijnlijk helder: de ʿebed vertegenwoordigt slechts een monetaire waarde, terwijl dezelfde nalatigheid de eigenaar van een stier het leven kost bij een vrij persoon. De prijs van ʿăbādim varieerde overigens: Jozef werd verkocht voor twintig sjekels (Genesis 37:28
- 1.geboorte/voortplanting
- 2.krijgsgevangenschap in context van oorlog
- 3.import
- 4.zelf-slavernij vanwege schulden
- 5.vondelingen die als slaaf werden grootgebracht, de zogenaamde threptoi.
- 6.Als we deze lijst met mogelijke bronnen voor ʿăbādim naast het Oude Testament leggen, zien we de eerste vier bronnen helder terugkomen.
William V. Harris, ‘Demography, Geography and the Sources of Roman Slaves’ in: The Journal of Roman Studies 89 (1999), 62-75, zie 62.
Geboorte: kinderen van buitenlandse ʿăbādim werden standaard ook zelf ʿăbādim (Genesis 17:12
Oorlog: in de vele oudtestamentische oorlogen werden ook mensen ‘buitgemaakt’. Mannen en jongens werden echter dikwijls – als mogelijk risico op een vijfde colonne – gedood. Een voorbeeld is Numeri 31:32-35
Import: er is discussie over de vraag in hoeverre er echte slavenmarkten waren in het oude Israël, maar dat er ʿăbādim verhandeld werden staat wel vast. Een sprekend voorbeeld van een ad hoc verkoop van een ʿebed is de casus van Jozef die aan handelaren verkocht werd (Genesis 37
Zelf-slavernij/schuldslavernij: schuldslavernij is een belangrijke categorie in de Hebreeuwse Bijbel en in de hele oud-oosterse wereld. De schuldslaaf lijkt een aparte categorie te vormen, waarbij opgeroepen wordt de betreffende ʿebed als dagloner te behandelen en in het sabbats- of jubeljaar te bevrijden.
De categorie van schuldslaven lijkt te overlappen (of zelfs samen te vallen) met de categorie van Hebreeuwse ʿăbādim, die pertinent beter behandeld moesten worden dan buitenlandse ʿăbādim. De volgende passage (Leviticus 25:39-41
Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en zichzelf aan jou verkoopt, mag je hem niet als slaaf [ʿebed] laten werken. Je moet hem beschouwen als een loonarbeider of als een vreemdeling die bij je te gast is. Tot aan het jubeljaar zal hij voor je werken, dan hoeft hij je niet meer te dienen en kan hij met zijn gezin terugkeren naar zijn eigen familie en naar de grond van zijn voorouders.
Kwam de betreffende schuldslaaf in handen van een vreemdeling, dan was ook die verplicht hem vrij te laten wanneer het losgeld bijeen was gebracht (Leviticus 25:47-52
Zie Niels P. Lemche, ‘The Manumission of Slaves – the Fallow Year – the Sabbatical Year – the Jobel Year’ in: Vetus Testamentum 36/1 (1976), 54-55.
Relevante vragen met betrekking tot de ʿăbādim zijn ten slotte wat voor werk zij deden en hoe zij behandeld werden. Ook dat zijn immers indicaties voor hun status. Over dat eerste element wordt over het algemeen aangenomen dat hun economisch belang bescheiden was. Zo stelde Isaac Mendelsohn al in 1949: ‘Although the more prosperous farmers, like the upper middle class in the cities, owned slaves who were employed on the land, slave labour was not a decisive factor in the agricultural life of the Ancient Near East.’ Dit lijkt inderdaad overeen te komen met het beeld dat uit het Oude Testament naar voren komt, waarin ʿăbādim vaak als opzichters of herders werken. Gezien hun vermoedelijk bescheiden economisch belang, is het mogelijk dat slaven ook een representatieve functie hadden, oftewel: de hoeveelheid slaven die je had, zei iets over je status. Waar het gaat om de behandeling van ʿăbādim, is een aantal verzen indicatief. Uit Job 7:1-2
Isaac Mendelsohn, Slavery in the Ancient Near East. A comparative Study of Slavery in Babylonia, Assyria, Syria, and Palestine from the Middle of the Third Millennium to the End of the First Millennium, New York 1949, 111-112.
Vergelijk Genesis 20:14; 24:35; 30:43; 32:5; Exodus 9:20-21; 20:10; 20:17; 23:12; Deuteronomium 5:14; 5:21. Niet altijd is geheel duidelijk of het hier gaat om werk als ‘huisslaven’ of herders.
In dit licht wijs ik ook graag, als mogelijk tegenargument, op Ezra 2:64-65, waaruit geconcludeerd kan worden dat op dat moment het relatief hoge percentage van 14% van de Joodse gemeenschap uit slaven bestond.
Catharine Hezser, Jewish Slavery in Antiquity, Oxford 2006, 125.
Is het aardse leven van de mens geen slavendienst, brengt hij zijn dagen niet door als een dagloner? Als een slaaf [ʿebed] smacht hij naar schaduw, als een dagloner wacht hij op zijn loon.
Job 7:1-2
De ʿăbādim werden geacht hun meester te vrezen (Maleachi 1:6
Wanneer iemand zijn slaaf of slavin [ʾet-ʿabdô ʾô ʾet-ʾămātô] met een stok slaat en hij of zij sterft ter plekke, dan moet er vergelding plaatsvinden. Als de slaaf of slavin nog enkele dagen in leven blijft, gaat de eigenaar vrijuit; door het verlies van zijn eigendom is hij genoeg gestraft.
Exodus 21:20-21
Ook is er de opmerkelijke regel in Exodus 21:26-27
Jeruzalemse Talmoed Sjevoe’ot 5:7, 36c. Zie Stoutjesdijk, 202.
ʿăbādim van koningen en van God
Bovenstaande bespreking toont aan dat de ʿebed in ieder geval in sommige gevallen een slaaf kon zijn. Volgens verschillende woordenboeken en de meeste Europese vertalingen staat een vertaling van ʿebed met ‘slaaf ’ echter in grofweg drie gevallen ter discussie: de ʿebed van de koning, de ʿebed van God en een categorie ʿăbādim die niet goed lijkt te stroken met onze vooronderstellingen over slaven. Een voorbeeld van die laatste categorie is te vinden in het overzichtsartikel ‘Slavery’ in de Anchor Bible Dictionary, geschreven door de Russische historicus Dandamayev. Hij vindt de (eventuele) slavenstatus van Eliëzer, die Abrahams huishouden bestiert, moeilijk te rijmen met diens mogelijkheid de bezittingen van Abraham te erven (Genesis 15:2
Muhammad A. Dandamayev, ‘Slavery – Old Testament’ in: David Noel Freedman (ed.), The Anchor Yale Bible Dictionary, New Haven / Londen 1992, 6:62.
Zie bijv. Sam Tsang, From Slaves to Sons. A New Rhetoric Analysis on Paul’s Slave Metaphors in His Letter to the Galatians, New York 2005, 54vv, en m.n. voor de oudtestamentische context Victor H. Matthews en Don C. Benjamin, Old Testament Parallels. Laws and Stories from the Ancient Near East, herziene editie, New York 1997, 46vv.
De hamvraag bij beide categorieën is hoe ze zich verhouden tot de betekenis van ʿebed als slaaf. Ik maak voor de beantwoording van die vraag, naast mijn promotieonderzoek, gebruik van een tamelijk onbekende dissertatie, die van Edward J. Bridge over het ‘eerbiedig’ (‘deferential’) gebruik van slavernijterminologie in de Hebreeuwse Bijbel. In navolging van Bridge beschouw ik ‘slaaf ’ als de primaire betekenis van ʿebed. Hoewel afkomstig van het werkwoord ‘werken’, laat Bridges onderzoek zien dat ʿebed niet gebruikt wordt om ‘arbeiders’ aan te duiden (wel soms een qal participium van het werkwoord, zoals in Jesaja 19:9
Edward J. Bridge, The Use of Slave Terms in Deference and in Relation to God in The Hebrew Bible, diss. Macquarie University 2010, m.n. 69, 73-74.
Een metafoor die ons zo vertrouwd is dat we haar niet meer als zodanig herkennen. Een klassiek voorbeeld is de ‘voet’ van de berg.
Bridge toont aan dat het gebruik van slavernijterminologie om eerbied uit te drukken een lange traditie had in het Oude Nabije Oosten en mede daardoor dikwijls ‘gelexicaliseerd’ was (d.w.z.: niet altijd meer herkend werd als metafoor). Hij laat zien dat het gebruik van deze terminologie vooral het verschil in status toont, in het bijzonder de inferieure status, of de ‘slaaf ’ in de relatie. De antieke koning had een sterke macht over zijn onderdanen en hield hun leven en dood in zijn hand, zoals een slaveneigenaar dat zou doen. Een ambtenaar of onderdaan die zich ‘slaaf van de koning’ noemde, toonde zich bewust van zijn precaire positie ten opzichte van de koning: hij wierp zich neer, misschien soms alleen ceremonieel (het gebruik van deze titel heeft ook retorische klanken: ‘O koningen, wij zijn uw slaven’), maar vaak ook in zeer concrete en ernstige zin.
Westbrook schrijft dat het gebruik van de terminologie van slaaf en meester voor de relatie tussen een vazal en een koning ‘absolute obedience and servitude from the vassal and no reciprocal obligations from the overlord’ impliceert. Hij spreekt in dit verband over een ‘despotic, one-sided relationship.’ Zie Raymond Westbrook, ‘Patronage in the Ancient Near East’ in: Journal of the Economic and Social History of the Orient 48/2 (2005), 210-233, zie 223.
Waar het gaat om de ʿebed van God (zie bijv. Nehemia 10:29-30
Aansluitend op die laatste woorden is er nóg een belangrijk aspect aan het gebruik van de slavernijmetafoor voor God. Vergelijkbaar met het werk van Dale B. Martin voor het Nieuwe Testament benadrukt Bridge dat de statuskwestie in relatie tot God ook een positieve uitwerking heeft: ‘Those who are close to God derive status from that closeness, whether king, other leader, prophet, or temple functionary.’
Bridge, 285. Voor Dale B. Martin, zie zijn Slavery as Salvation. The Metaphor of Slavery in Pauline Christianity, New Haven 1990.
Conclusie: hoe te vertalen?
Hoewel Bridge betoogt dat het eerbiedig gebruik van de slavernijterminologie vooral draait om het machtsverschil en niet om slavernij in de gebruikelijke zin, toont hij tegelijkertijd aan dat Bijbelteksten regelmatig met slavernijassociaties ‘spelen’ (zoals in het geval van Leviticus 25:42
Bridge, 286, 291.
Zie De Wet, 8vv.
Dit brengt ons bij de slot- en kernvraag van dit artikel, namelijk hoe het best de term ʿebed (en zijn vrouwelijke evenknieën) te vertalen. Op basis van het werk van Bridge en vergelijkbaar onderzoek voor het Nieuwe Testament en de rabbijnse literatuur, concludeer ik dat het gebruik van de slavernijmetafoor voor de relatie God-mens een belangwekkende keuze is van de Bijbelse auteurs, die een wereld aan – negatieve en positieve – associaties en verbeeldingen oproept. De slavernijmetafoor vertalen met ‘zachtere’ termen als ‘dienaar’ of ‘knecht’, met hun ‘middeleeuwse en negentiende-eeuwse associaties’, leidt de lezer weg van dit metafoorveld mét al zijn spanningen. Die spanningen doen er echter juist toe: de hierboven geciteerde NBV21-vertaling van Leviticus 25:42
Sigrid Lampe-Densky, Gottesreich und antike Arbeitswelten. Sozialgeschichtliche Auslegung Neutestamentlicher Gleichnisse, Frankfurt am Main 2012, 307.
Ellingworth bijvoorbeeld schrijft dat het woord ‘slaaf ’ te veel ‘misleading connotations’ heeft – namelijk naar de transatlantische slavenhandel – om gebruikt te worden, ‘with the probable exception of contexts which explicitly contrasts the doulos with a kurios or a free person.’ Zie Paul Ellingworth, ‘Servant, Slave, or What?’ in: The Bible Translator 49/1 (1998), 123-126, zie 126.
Dr. M.J. Stoutjesdijk promoveerde in 2021 op het gebruik van de slavernijmetafoor in vroegchristelijke en vroegrabbijnse gelijkenissen. Hij werkt als postdoc aan de Protestantse Theologische Universiteit en doet daar onderzoek naar het gebruik van Bijbel en theologie in het Nederlands koloniaal slavernijdebat.
Bronvermelding
Martijn Stoutjesdijk, 'Een pleidooi om ‘ebed vaker te vertalen als "slaaf ". "Geloovige slaven ofte Dienst-knechten"' in: Met Andere Woorden 42/2 (september 2023), 4-15 en debijbel.nl.
Geraadpleegde literatuur
- Anoniem, Beschrijvinge van Guiana; Des zelfs Cituatie / Gesontheyt / Vruchtbaerheyt ende ongemeene Profijten en Voordelen boven andere Landen, Hoorn 1676.
- Hector Avalos, Slavery, Abolitionism, and the Ethics of Biblical Scholarship, Sheffield 2013.
- Edward J. Bridge, The Use of Slave Terms in Deference and in Relation to God in The Hebrew Bible, diss. Macquarie University 2010.
- Muhammad A. Dandamayev, ‘Slavery – Old Testament’ in: David Noel Freedman (ed.), The Anchor Yale Bible Dictionary, New Haven / Londen 1992.
- Paul Ellingworth, ‘Servant, Slave, or What?’ in: The Bible Translator 49/1 (1998), 123-126.
- Jennifer A. Glancy, Slavery in Early Christianity, Oxford 2002.
- J. Albert Harrill, Slaves in the New Testament. Literary, Social and Moral Dimensions, Minneapolis 2006.
- William V. Harris, ‘Demography, Geography and the Sources of Roman Slaves’ in: The Journal of Roman Studies 89 (1999), 62-75.
- Catharine Hezser, Jewish Slavery in Antiquity, Oxford 2006.
- Marianne Bjelland Kartzow, The Slave Metaphor and Gendered Enslavement in Early Christian Discourse. Double Trouble Embodied, London/New York 2018.
- Michiel van Kempen, ‘On the Use of Dutch “Slaaf ” and “Totslaafgemaakte”’ in: Jaswina Elahi, Sandra Trienekens en Hans Ramsoedh (red.), Against Better Judgement. Rethinking Multicultural Society. Liber Amicorum: In Honour of Professor Dr Ruben Gowricharn, Leiden/ Boston 2022, 65-75.
- Sigrid Lampe-Densky, Gottesreich und antike Arbeitswelten. Sozialgeschichtliche Auslegung Neutestamentlicher Gleichnisse, Frankfurt am Main 2012.
- Niels P. Lemche, ‘The Manumission of Slaves – the Fallow Year – the Sabbatical Year – the Jobel Year’ in: Vetus Testamentum 36/1 (1976), 54-55.
- Dale B. Martin, Slavery as Salvation. The Metaphor of Slavery in Pauline Christianity, New Haven 1990.
- Anders Martinsen, Men and Unmen in the Parables of Luke. Reception, Slavery, Masculinity, diss. University of Oslo 2015.
- Victor H. Matthews en Don C. Benjamin, Old Testament Parallels. Laws and Stories from the Ancient Near East, herziene editie, New York 1997.
- Isaac Mendelsohn, Slavery in the Ancient Near East. A comparative Study of Slavery in Babylonia, Assyria, Syria, and Palestine from the Middle of the Third Millennium to the End of the First Millennium, New York 1949.
- Orlando Patterson, Slavery and Social Death. A Comparative Study, Cambridge 1982.
- Martijn Stoutjesdijk, ‘Not Like the Rest of the Slaves’? Slavery Parables in Early Rabbinic and Early Christian Literature, diss. Tilburg University 2021.
- Sam Tsang, From Slaves to Sons. A New Rhetoric Analysis on Paul’s Slave Metaphors in His Letter to the Galatians, New York 2005.
- Raymond Westbrook, ‘Patronage in the Ancient Near East’ in: Journal of the Economic and Social History of the Orient 48/2 (2005), 210-233.
- Chris L. de Wet, The Unbound God. Slavery and the Formation of Early Christian Thought, London/New York 2018.
Vakblad Met andere woorden
Met Andere woorden is hét tijdschrift dat je up-to-date houdt over het vertalen van de Bijbel. Ook biedt Met Andere Woorden inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en Bijbeluitleg.