Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Zegen en vloek in de Bijbel

Zegenen is in de Bijbel het uitspreken van iets goeds over iemand, wat –als het op de juiste manier gebeurt– zorgt dat dit goede die persoon daadwerkelijk overkomt. Het woord ‘zegen’ duidt op de woorden die uitgesproken worden tijdens het zegenen. Maar het kan ook gebruikt worden voor het resultaat van de zegening, in de zin van ‘geluk’. Vervloeken is het tegenovergestelde van zegenen, namelijk het uitspreken van onheil over iemand, waardoor dat onheil hem of haar ook werkelijk overkomt.

Achtergrond van zegen en vloek

In het oude Israël en de volken eromheen was men ervan overtuigd dat het lot van individuen en volken beïnvloed werd door bovennatuurlijke machten. Voor de Israëlieten was dat de God van Israël, maar ook machten als Satan hadden invloed. De loop van gebeurtenissen in een mensenleven was (deels) afhankelijk van deze machten: zij konden ervoor zorgen dat iemands leven goed verliep of juist slecht.
De voorstellingen van zegen en vloek in de Bijbel hebben hun wortels in deze denkwereld.

Werkzaamheid van zegen en vloek

In de Bijbel hebben zegen en vloek meestal geen kracht van zichzelf, dat wil zeggen, puur doordat ze uitgesproken worden. Doorgaans hebben ze alleen effect als ze worden uitgesproken door personen die daarvoor de autoriteit hebben, zoals God, profeten of priesters, en als ze worden uitgesproken op het juiste moment, de juiste plaats en bij de juiste gelegenheid.
De uiteindelijke bron van macht is God zelf. Een zegen of vloek werkt volgens de Bijbel alleen als God ermee instemt (zie bijvoorbeeld Numeri 22:2-24:9). Als God het wil, kan een zegen of vloek ook herroepen worden (zie bijvoorbeeld 1 Samuel 14:24-45).

Zie voor meer informatie:

 

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.24.4
Volg ons