De ban
De ban is voor hedendaagse lezers een begrip uit een totaal andere wereld en is alleen te begrijpen binnen de culturele en theologische context van de Bijbel. De klassieke vertaling met ‘ban’ is wat ongelukkig, want dit suggereert een verband met excommunicatie uit een religieuze gemeenschap en daarvoor wordt het begrip in de Bijbel nooit gebruikt.
Verschillende betekenissen
Het Hebreeuwse woord dat met ‘ban’ vertaald is (charam), komt voor in twee betekenissen.
Ten eerste wordt dit begrip gebruikt voor totale vernietiging. Goederen worden verbrand, dieren of mensen worden gedood. In het Hebreeuws wordt meestal het werkwoord gebruikt, dat in de NBV21 vaak vertaald wordt met ‘doden’ of ‘vernietigen’ (het verband met de ban is dan niet zichtbaar).
Ten tweede wordt dit begrip gebruikt om een bepaalde ‘status’ van objecten of personen te omschrijven; op iets of iemand rust de ban (letterlijk: het is cherem). Het Hebreeuws gebruikt hier meestal een zelfstandig naamwoord, in de NBV21 vertaald als ‘ban’ of iets dat ‘onvoorwaardelijk aan de HEER gewijd’ is. Iets waarop de ban rust, is in het Oude Testament niet altijd onrein of onheilig; het kan ook heilig zijn. Het valt in elk geval buiten het gewone gebruik. Daarom mag Israël niets buitmaken van Jericho, want de stad met alles erin is aan de HEER gewijd (Joz. 6:17). Wanneer Achan wel een deel van de buit meeneemt (Joz. 7), heeft dat als gevolg dat heel Israël onder de ban komt.
Een gezamenlijk element in alle teksten is de notie van afzondering, ofwel door wijding aan het heiligdom, ofwel door vernietiging. Die afzondering is radicaal en totaal. De beide kanten komen samen voor in Jozua 6. De bevolking van Jericho wordt daar gedood, de buit wordt gespaard voor God.
Theologische vragen
Het is omstreden hoe het begrip uitgelegd moet worden. Volgens sommige uitleggers moet het werkwoord worden geïnterpreteerd als ‘wijden tot vernietiging’. Het idee is dan dat het beste van de buit, de mensen, voor de godheid is; daarom worden zij gedood. Anderen wijzen erop dat het werkwoord in de Bijbel nooit voorkomt met de bepaling ‘voor de HEER’ of met andere elementen die wijzen op wijding. Een belangrijke parallel is de Moabitische Mesja-steen; in de inscriptie daarop zegt koning Mesja dat hij de hele bevolking van Nebo gedood heeft, ‘omdat ik het [Nebo] gewijd had aan Astar-Kemos’. Hier is sprake van het uitroeien van een bevolking, waarbij de buit voor de godheid is. Maar het verschil met het oudtestamentische gebruik is dat de wijding hier ‘voor een godheid’ is en dat het werkwoord hier niet de uitroeiing zelf beschrijft, maar de motivatie ervoor.
In de boeken Genesis tot en met Koningen wordt het begrip bijna alleen maar gebruikt in verband met de vestiging in Kanaän en de uitroeiing van de Kanaänitische volken, die eenmalig en alleen in dat kader werd voorgeschreven. Of deze uitroeiing historisch echt zo gebeurd is, daarover wordt verschillend gedacht, maar het Oude Testament geeft zelf al aan dat deze maar deels heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld Recht. 1). Dat maakt het theologische probleem niet minder, want de teksten spreken wel over geweld in opdracht van God. Het wijden van bezittingen aan God komt ook in latere teksten wel voor (bijvoorbeeld Judit 16:19).
Dat bij een ban goederen worden gewijd aan het heiligdom of aan de HEER is een andere culturele voorstellingswereld dan wij kennen. De ban als uitroeiing van volken roept wel grote theologische vragen op. Zie daarvoor bij Deuteronomium 7:1-2 en Geweld.
Verantwoording
Dit topic