De dromen van Jozef
In de oudheid waren mensen ervan overtuigd dat dromen een goddelijke afkomst hadden en daarom serieus genomen moesten worden (zie ook bij Daniël 7:15). Een droom kon een voorspellende waarde hebben, al werd er niet van uitgegaan dat de toekomst daarmee helemaal vastlag. Sargon de Grote van Akkad (ongeveer 2300 voor Christus) droomde dat hij ooit een groot heerser zou worden en dat gebeurde ook. In Egypte kon je voor de uitleg van dromen terecht in een zogenoemd ‘huis van leven’. De schenker en de bakker in Genesis 40:5-8 zijn somber omdat zij in de gevangenis die mogelijkheid niet hebben.
Jozefs dromen over de buigende schoven en hemellichamen (Gen. 37:5-9) volgen op de opmerking in Esaus geslachtslijst dat Edom eerder koningen had dan Israël (Gen. 36:31). Dat roept de vraag op wie in Israël dan koning zal zijn.
Het Jozefverhaal speelt een subtiel spel met deze vraag. Jozef wordt onderkoning van Egypte en de broers buigen voor hem (Gen. 42:6). Vervolgens gaat de zegen voor Jozef verrassend genoeg over op zijn zoon Efraïm. Gaat het koningschap over Israël misschien naar hem (Gen. 48:13-20)? In de tijd van de rechters lijkt het daar wel op (Recht. 6—9).
Gerelateerde Bijbelgedeelten
Genesis 37Haal het meeste uit debijbel.nl
Word BIJBEL+ gebruiker en ontvang een Bijbel naar keuze en direct toegang tot: Als BIJBEL+ gebruiker steun je het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap om wereldwijd mensen te bereiken met de Bijbel.