Context en aantekeningen bij Psalm 148:1-14
Hier vind je informatie over de context van Psalm 148:1-14 en aantekeningen bij de tekst.
Het boek Psalmen als geheel
Plek van deze passage in het geheel
Psalm 148 neemt een centrale plaats in het laatste Hallel (Psalmen 146-150) in, zowel structureel als thematisch. Structureel is het de middelste psalm. Thematisch breidt het de lofprijzing uit tot de hele kosmos, en trekt daarmee de lijn door die loopt van de individuele lofprijzing in Psalm 146 tot de lofprijzing van Jeruzalem/Israël in Psalm 147. Psalm 148 is sterk beïnvloed door Genesis 1 en vat de scheppingsmotieven samen die in de voorgaande psalmen te vinden zijn. De psalm benadrukt Israëls speciale rol binnen de kosmische orde, een thema dat een verbinding legt met zowel Psalm 147 als Psalm 149. De alomvattende oproep aan heel de schepping om God te loven weerspiegelt soortgelijke tradities in de literatuur van het Nabije Oosten, met name in de Egyptische en Babylonisch-Assyrische hymnen.
Opbouw en kern van de passage
Psalm 148 is opgebouwd uit twee hoofdgedeelten, omlijst door Hallelujah-uitroepen aan het begin en het einde. Het eerste gedeelte (verzen 1-6) roept op tot lofprijzing “vanuit de hemelen”, terwijl het tweede gedeelte (verzen 7-13) oproept tot lofprijzing “vanaf de aarde”. Dit merisme (een stijlvorm waarbij twee uitersten één geheel vertegenwoordigen, zoals ‘van top tot teen’) omvat de hele kosmos in het prijzen van de HEER.
Tegelijk bevat deze psalm een chiasme: het begint en eindigt met “spraakbekwame” schepsels (de engelen in de hemel, de mensen op de aarde), daartussen wordt de “woordloze” schepping opgevoerd, eerst de hemellichamen, dan alles op aarde. Schematisch ziet dat er zo uit:
Vers 1-2 | engelen | Hemels getuigenis | Met woorden |
Vers 3-4 | hemelse schepping | Hemels getuigenis | Zonder woorden |
Vers 7-10 | aardse schepping | Aards getuigenis | Zonder woorden |
Vers 11-13 | mens | Aards getuigenis | Met woorden |
Engelen (vers 1-2) prijzen God bewust en met woorden, zoals blijkt uit Jesaja 6 en Lucas 2. Hemelen, wolken (vers 3-4) doen dat zonder woorden, eenvoudig door gehoorzaam te zijn aan Gods scheppingsorde. Dat geldt ook voor de aardse natuur: bergen, bomen en dieren (vers 7-10) prijzen God door hun bestaan en levendigheid, waarna tot slot de mens (vers 11-13) weer als sprekend wezen de rij afsluit. De kernboodschap is de universele oproep om God te loven als de schepper en onderhouder van alle dingen. De alomvattendheid daarvan maakt duidelijk dat niet de mensenwereld centraal staat. De psalm benadrukt Gods scheppingsdaad door zijn woord en de blijvende orde die Hij in de kosmos heeft gevestigd. De psalm benoemt de stabiliteit en wetmatigheid die God aan zijn schepping heeft gegeven, mogelijk zinspelend op de tora als een “eeuwige wet” voor de schepping.
Uitgelicht
Elementen die in omringende culturen als goden werden aanbeden (zon, maan, sterren) of als vijandige machten werden gevreesd (zeemonsters, stormwinden), worden hier opgeroepen om zélf God te loven. Dit democratiseert de schepping tot één gezamenlijk koor waarin zelfs het meest ontzagwekkende en bedreigende zijn plaats heeft als schepsel onder de Schepper.
Aantekeningen
Bij vers 1
- Loof de HEER: Een liturgisch element dat kenmerkend is voor de vijftien Halleluja-psalmen in het OT. Dit element geeft de psalm de vorm van een wisselzang: de voorzanger zet in met een uitspraak over God als schepper en beschermer van zijn volk, de aanwezigen antwoorden steeds met dezelfde uitroep. In deze psalm komen de woorden ‘loven’ en ‘alle’ beide tien keer voor, wat extra onderstreept dat werkelijk iedereen de HEER moet loven.
- bewoners van de hemel (…) bewoners van de aarde: De psalmist roept de bewoners van de hemel (vers 1-6) en die van de aarde (vers 7-14) ertoe op om God te loven. Door de opbouw van de psalm – eerst de hemel, dan de aarde – ontstaat een bijzonder effect: de lofzang begint rond Gods troon in de hemel en breidt zich vandaar uit. De aarde volgt het voorbeeld van de hemel. Dit is een terugkerende Bijbelse gedachte: als de aarde het voorbeeld van de hemel volgt, komt het leven tot bloei.
Bij vers 2
- herauten … legermacht: Hiermee zijn de engelen bedoeld, die strijden voor Gods zaak. God is ‘HEER van de hemelse machten’ (Ps. 46:8), wat zijn heerschappij over heel het heelal benadrukt (Deut. 33:2; Joz. 5:14; Ps. 68:18; Hab. 3:8).
Bij vers 3
- zon en maan (…) heldere sterren: De hemellichten krijgen hun plek als schepsels toebedeeld. In plaats van zelf vereerd te worden—wat gebruikelijk was in de astrale culten van die tijd—worden ze opgeroepen de HEER te loven.
Bij vers 4
- hoogste hemelen: Waar God troont boven het hemelgewelf en de watermassa (vgl. Genesis 1:6-8). Naar het beeld van deze psalm is de hemel uit meerdere ‘hemelen’ opgebouwd (vgl. Job 25:2) en door God bevolkt met hemelse bewoners (vgl. Neh. 9:6).
- en wateren daarboven: Waarschijnlijk een verwijzing naar ‘het water onder het gewelf van het water erboven’ in Gen. 1:7 (vgl. Ps. 104:3).
Bij vers 5-6
- Hier wordt de reden gegeven voor het loven van de HEER: Hij heeft op zijn bevel alles geschapen en alle wanorde uitgebannen door het een plaats te geven voor eeuwig en altijd.
- stelde een wet die nooit voorbijgaat: Vergelijk Jeremia 33:25. Zoals ook in Spreuken 8:22-31
het stellen van grenzen aan de schepping terminologie gebruikt van het geven van wetten aan het volk Israël, zo is ook hier de connotatie van Gods wet aanwezig, al is dat niet het primaire punt van de dichter. In dit geval ligt de nadruk op de bestendigheid en duurzaamheid waarmee God schept en zijn schepping onderhoudt. - Ook mogelijk is de vertaling ‘Hij stelde een grens die niet gepasseerd wordt’ (vgl. Job 14:5, Job 38:10-11, Spr. 8:29, Jer. 5:22). Dan is het een verwijzing naar de schepping en de grenzen die God stelde aan de kosmische elementen (de oervloed en de diepten, zie vers 7). Beide opties liggen niet ver uit elkaar, aangezien het Bijbels Hebreeuws dezelfde terminologie heeft voor morele als kosmische kadering.
Bij vers 7
- Oceanen: Vergelijk Genesis 1:2; Job 38:30; Spreuken 8:30.
- zeemonsters: Dieren zoals Rahab en Leviatan die elders in de Bijbel ook voorkomen, zoals in Genesis 1:21; Job 3:8; en Psalm 74:13. Zelfs de voor de mens meest geheimzinnige en afschrikwekkende wezens worden opgeroepen om de schepper te loven. Het beeld van het zeemonster is ontleend aan de mythologie van het oude Nabije Oosten en wordt ook gebruikt om de vijand van God aan te duiden, de boosaardige macht, de onzichtbare, sturende kracht die schuilgaat achter de heidense volken, die het volk van God vijandig gezind zijn. Soms wordt dit monster afgebeeld als een slangachtig wezen (Ps. 74:14; Jes. 27:1; 51:9).
Bij vers 8
- De bedreigende elementen van de natuur die grotendeels dan wel geheel onbeïnvloedbaar zijn door de mens zijn onderdanig aan wat God zegt en worden eveneens opgeroepen Hem te loven (vergelijk Ps. 147:15-18).
- stormwind die doet wat Hij zegt: Vergelijk Psalm 104:4.
Bij vers 9-10
- In tweetallen (merismen) wordt het volledige bereik van de schepping opgenoemd, zowel wat hoog boven de mens uittorent, als wat groeit en bloeit, als al het dierlijke dat al dan niet door de mens gedomesticeerd is.
- hout dat vrucht draagt: De klassieke trits: olijfboom, vijgenboom, en wijnstok.
- ceders: Koninklijke bomen van het oude Nabije Oosten. Met name de ceders van de Libanon stonden in hoog aanzien.
- alles wat kruipt en op vleugels gaat: Vergelijk Genesis 1:11, 20-21.
Bij vers 11-12
- De totale menselijke schepping wordt aangeduid door middel van tweetallen (merismen), zowel op grote schaal (koningen der aarde en naties), administratieve schaal (vorsten en leiders), als op het vlak van sekse (mannen en vrouwen) en leeftijd (oud en jong tezamen). Opvallend in vergelijking met bijvoorbeeld Psalm 8 is dat de mens hier niet als kroon van de schepping wordt beschouwd, maar aansluit in de lange rij van schepsels die God loven. In de lofprijzing van de schepper valt het onderscheid tussen de schepsels weg.
Bij vers 13
- Net als in vers 5-6 wordt de reden en inhoud van de lofzang gegeven: Gods naam is hoogverheven en zijn luister gaat alles te boven (vgl. Ps. 113:4).
Bij vers 14
- verhoogt het aanzien: Letterlijk ‘heeft een hoorn opgeheven’ (ook in Ps. 132:17). De hoorn staat voor o.a. stootkracht, weerbaarheid, en aanzien. Het beeld komt oorspronkelijk uit de dierenwereld, waar de hoorn van bijvoorbeeld een stier teken was van zijn kracht en schoonheid (Deut. 33:17; Ps. 92:11).
- het volk van Israël: Hoewel de vorige verzen geen hiërarchie in de schepping laten zien, maar eerder de totaliteit van de schepping tot uiting brengen, steekt in dit vers Israël boven het maaiveld uit. Sommige uitleggers menen dat dit vers redactioneel is en na de terugkeer uit de ballingschap toegevoegd is aan de psalm. Gods trouw blijkt in dat geval uit de terugkeer van zijn volk uit ballingschap. In de huidige vorm van de psalm wordt het aanzien van Israël in ieder geval verhoogd vanwege Israëls bijzondere band met God. God is een persoonlijke God; wie bij Hem hoort en Hem trouw is, laat Hij delen in zijn luister.
- dat Hem nabij is: Doordat de Heer dicht bij zijn volk is. Zie Deuteronomium 4:7.
Bron: Studiebijbel in Perspectief, aangepast
Bron: Willibrord vertaling, aangepast
Bron: Studiebijbel in Perspectief
Achtergrondinformatie
Toelichting bij kernwoorden en begrippen
Verdieping bij thema’s
NB: Zie Hemels Groen
Ga op deze pagina direct naar:
- het boek Psalmen als geheel
- de plek van deze passage in dit geheel
- opbouw en kern van deze passage
- aantekeningen bij de verzen
- achtergrondinformatie bij kernwoorden en begrippen
