Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 10

Bijbeltekst(en)

Numeri 14

26De HEER zei tegen Mozes en Aäron: 27‘Hoe lang blijft dit verdorven volk zich nog tegenover Mij beklagen? Ik heb hun voortdurende geklaag lang genoeg aangehoord. 28Zeg hun dit: “Zo waar Ik leef – spreekt de HEER –, Ik zal zeker met jullie doen wat Ik je heb horen zeggen. 29Hier in de woestijn zullen jullie lijken liggen, de lijken van allen die ingeschreven zijn, allen van twintig jaar en ouder, niemand uitgezonderd, omdat jullie je tegenover Mij beklaagd hebben. 30Jullie zullen het land waarvan Ik gezworen heb dat je er zou wonen, niet binnengaan, met uitzondering van Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. 31Jullie kinderen, die volgens jullie zouden worden buitgemaakt, zal Ik er wel brengen. Zij zullen het land dat jullie versmaad hebben, leren kennen. 32Maar wat jullie betreft, jullie lijken zullen hier in de woestijn komen te liggen, 33en je kinderen zullen veertig jaar lang door de woestijn ronddolen om te boeten voor je ontrouw, tot jullie lijken hier in de woestijn vergaan zijn. 34Veertig dagen hebben jullie het land verkend, veertig jaar zul je voor je schuld boete doen, één jaar voor elke dag. Dan zul je ondervinden wat het betekent als Ik mijn handen van je aftrek.” 35Ik, de HEER, zweer dat Ik zo zal handelen met heel dit verdorven volk, dat tegen Mij heeft samengespannen. Hier in de woestijn zal hun leven een einde nemen, hier zullen ze sterven.’

36De mannen die Mozes eropuit gestuurd had om het land te verkennen en die na hun terugkeer het volk tot geklaag hadden aangezet door allerlei ongunstigs over dat land te vertellen, 37die mannen stierven in de buurt van het heiligdom ten gevolge van een plaag, omdat ze het land in een kwaad daglicht hadden gesteld. 38Twee van de verkenners van het land echter, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven in leven.

Numeri 14:26-38NBV21Open in de Bijbel

Tijdens hun tocht door de woestijn hebben de Israëlieten het zwaar te verduren, maar steeds opnieuw is het God die voor hen zorgt. Wanneer ze dorst lijden, laat Hij water uit de rots komen. Wanneer ze honger hebben, stuurt Hij manna uit de hemel. Toch blijven de Israëlieten klagen, en vertrouwen ze niet op God. Als het volk vlak bij Kanaän is, het land dat God hun beloofd heeft, stuurt Mozes een aantal mannen vooruit om het land te verkennen. De verspieders komen terug met de boodschap dat het land weliswaar vruchtbaar is, maar onmogelijk om in te nemen. Opnieuw barst het volk in jammerklachten uit, en werpt het Mozes de gebruikelijke verwijten voor de voeten: ‘Waren we maar in Egypte gestorven, of hier in de woestijn.’ Voor God is de maat vol.

De Israëlieten krijgen hun zin: ze zullen inderdaad sterven in de woestijn. Pas over veertig jaar mag het volk Kanaän binnengaan. Veertig jaar lang moeten de Israëlieten wachten en door de woestijn zwerven. In die tijd moeten ze leren om te leven in afhankelijkheid van God.

Wat versta jij onder ‘leven in afhankelijkheid van God’, en (hoe) geef je hieraan een plek in je eigen leven?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons