Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Woensdag 25 maart

Bijbeltekst(en)

10Nadat Hij de mensen bij zich geroepen had, zei Hij tegen hen: ‘Luister en kom tot inzicht. 11Niet wat de mond in gaat maakt een mens onrein, maar wat de mond uit komt, dat maakt een mens onrein.’

12Daarop kwamen de leerlingen bij Hem en zeiden: ‘Weet U dat de farizeeën uw uitspraak gehoord hebben en dat ze die aanstootgevend vinden?’ 13Hij antwoordde: ‘Elke plant die niet door mijn hemelse Vader is geplant, zal met wortel en al worden uitgerukt. 14Laat ze toch, die blinde blindengeleiders! Als de ene blinde de andere leidt, vallen ze samen in een kuil.’ 15Toen stelde Petrus de vraag: ‘Wilt U ons die uitspraak uitleggen?’ 16Jezus zei: ‘Begrijpen ook jullie het dan nog steeds niet? 17Zien jullie dan niet in dat alles wat de mond in gaat in de maag terechtkomt en in de beerput weer verdwijnt? 18Wat daarentegen de mond uit gaat komt uit het hart, en die dingen maken een mens onrein. 19Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen en laster. 20Dát maakt een mens onrein, niet eten met ongewassen handen.’

Naar Tyrus en Sidon

21En weer vertrok Jezus; Hij week uit naar het gebied van Tyrus en Sidon. 22Plotseling klonk het geroep van een Kanaänitische vrouw die uit die streek afkomstig was: ‘Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter wordt vreselijk gekweld door een demon.’ 23Maar Hij reageerde niet. Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem dringend: ‘Stuur haar toch weg, anders blijft ze ons maar naroepen.’ 24Hij antwoordde: ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël.’ 25Maar zij kwam dichterbij, wierp zich voor Hem neer en zei: ‘Heer, help mij!’ 26Hij antwoordde: ‘Het is niet goed om het brood voor de kinderen aan de honden te voeren.’ 27Ze zei: ‘Zeker, Heer, maar de honden eten toch de kruimels op die van de tafel van hun baas vallen.’ 28Toen antwoordde Jezus haar: ‘U hebt een groot geloof! Wat u verlangt, zal ook gebeuren.’ En vanaf dat moment was haar dochter genezen.

29Jezus trok weer verder. Bij het Meer van Galilea ging Hij de berg op; daar ging Hij zitten. 30Er kwamen grote mensenmassa’s op Hem af. Ze brachten verlamden, blinden, kreupelen, doofstommen en vele anderen mee, die aan zijn voeten werden gelegd, en Hij genas hen allen. 31De mensen zagen vol verwondering hoe doofstommen gingen spreken, kreupelen beter werden, verlamden gingen lopen en blinden konden zien, en ze loofden de God van Israël.

Matteüs 15:10-31NBV21Open in de Bijbel

Wat maakt een mens onrein?

Wij denken daarbij het eerst aan vuil. Misschien wel aan de bacteriën die ongemerkt op je handen zitten – vandaar ook de goede gewoonte om voor het eten je handen te wassen.

Voor de farizeeën gaat het om iets anders: ‘rein’ en ‘onrein’ had voor hen te maken met de vraag of iemand geschikt was om in de buurt van het heiligdom te komen. In de wetten van Mozes staan hierover allerlei regels. Volgens die wetten gold de regel om je handen te wassen alleen voor priesters voordat zij een cultische handeling gingen verrichten, maar de farizeeën hadden dit uitgebreid tot het dagelijks leven. Jezus gooit het over een andere boeg: of je geschikt bent om in de buurt van God te komen is geen cultische kwestie, maar een kwestie van het hart. Onreinheid komt dan ook niet van buiten, maar van binnen. En om rein te worden is handen wassen niet voldoende: je moet je gedrag en vooral je houding aanpassen.

Vraag: ‘Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over.’ Waar is uw hart vol van?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.21.9
Volg ons