Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 50 / Ex. 23-24, Ps. 114

Bijbeltekst(en)

1Onthoud je van lasterlijke aantijgingen. Maak geen gemene zaak met een misdadiger door iemand vals te beschuldigen. 2Laat je er niet door de meerderheid toe overhalen iets onrechtvaardigs te doen, en als je in een rechtszaak getuigt, verdraai het recht dan niet door je naar de meerderheid te richten. 3Iemand die arm is, mag je in een rechtszaak niet bevoordelen.

4Wanneer je een verdwaald rund of een verdwaalde ezel van een vijand van je aantreft, moet je hem het dier zonder uitstel terugbrengen.

5Wanneer je ziet dat de ezel van iemand met wie je in onmin leeft onder zijn last bezwijkt, mag je niet werkeloos toezien maar moet je hem meteen de helpende hand bieden.

6Bij een rechtszaak moet je de rechten van de armen eerbiedigen. 7Laat je niet beïnvloeden door valse aantijgingen en breng een onschuldige die in zijn recht staat niet ter dood; wie zich daaraan schuldig maakt, laat Ik niet vrijuit gaan. 8Neem geen steekpenningen aan, want steekpenningen maken zienden blind en maken eerlijke mensen tot leugenaars.

9Vreemdelingen mag je niet uitbuiten. Jullie weten immers hoe het voelt om vreemdeling te zijn, omdat jullie zelf vreemdelingen zijn geweest in Egypte.

10Zes jaar achtereen mag je je land inzaaien en de oogst binnenhalen. 11Maar het zevende jaar moet je het land braak laten liggen en het met rust laten, dan kunnen de armen onder jullie ervan eten; wat zij nog overlaten is voor de dieren van het veld. Met je wijngaard en je olijfgaard moet je hetzelfde doen.

12Zes dagen lang mag je werken, maar op de zevende dag moet je rust houden; dan kunnen ook je rund en je ezel uitrusten en kunnen je slaven en de vreemdelingen die voor je werken op adem komen.

13Houd je verre van alles waarvoor Ik jullie heb gewaarschuwd. Roep geen andere goden aan, laat hun naam niet over je lippen komen.

14Driemaal per jaar moeten jullie ter ere van Mij feestvieren. 15In de maand abib, de maand waarin jullie uit Egypte weggetrokken zijn, moet je op de daarvoor vastgestelde dagen het feest van het Ongedesemde brood vieren. Eet dan zeven dagen lang ongedesemd brood, zoals Ik je heb opgedragen. Niemand mag dan met lege handen voor Mij verschijnen. 16Verder moeten jullie het Oogstfeest vieren, het feest van de eerste opbrengst van wat je op de akker gezaaid hebt, en tot slot, wanneer aan het eind van het jaar de hele oogst is binnengehaald, het Inzamelingsfeest. 17Driemaal per jaar dus moeten alle mannen voor de Machtige, de HEER, verschijnen.

18Als je een offerdier voor Mij slacht, mag het bloed van het dier alleen vloeien wanneer er niets aanwezig is dat zuurdesem bevat, en het vet van mijn feestoffer mag niet tot de volgende morgen bewaard worden.

19De allereerste opbrengst van je akker moet je naar het heiligdom van de HEER, je God, brengen.

Je mag een geitenbokje niet koken in de melk van zijn moeder.

20Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te beschermen en je naar de plaats te brengen die Ik voor jullie bestemd heb. 21Neem je voor hem in acht, gehoorzaam hem zonder tegenspreken, want hij handelt in mijn naam en zou jullie je opstandigheid niet vergeven. 22Als je hem gehoorzaamt en alles doet wat Ik zeg, zal Ik de vijand van jullie vijanden zijn en jullie onderdrukkers onderdrukken. 23Mijn engel zal voor jullie uit gaan naar het gebied van de Amorieten, de Hethieten, Perizzieten, Kanaänieten, Chiwwieten en Jebusieten, en Ik zal die volken uitroeien. 24Neem hun gebruiken niet over, kniel niet neer voor hun goden en vereer ze niet; haal hun godenbeelden omver en verbrijzel hun gewijde stenen. 25Vereer de HEER, jullie God, dan zal Hij je voedsel en je water zegenen en jullie vrijwaren van ziekten. 26Geen enkele vrouw in jullie land zal dan een miskraam krijgen of onvruchtbaar zijn, en Ik zal je een lang leven schenken.

27De schrik voor Mij stuur Ik voor jullie uit, Ik zal paniek zaaien onder elk volk waarmee jullie in aanraking komen, zodat al je vijanden op de vlucht slaan. 28Ook stuur Ik een zwerm horzels voor jullie uit, die de Chiwwieten, de Kanaänieten en Hethieten zullen verjagen. 29Maar Ik verdrijf hen niet allemaal in één jaar, anders zou het land verwilderen en zouden er te veel wilde dieren komen; 30Ik zal het geleidelijk doen, totdat jullie met zo velen zijn dat je hun land in bezit kunt nemen. 31Ik zal jullie een gebied geven dat zich uitstrekt van de Rode Zee tot aan de zee waaraan de Filistijnen wonen, en van de woestijn tot aan de Eufraat. De bewoners van dat hele gebied geef Ik in jullie macht, en jullie zullen hen verdrijven. 32Sluit geen verbond met hen of met hun goden. 33Zij mogen niet in jullie land blijven, anders zouden ze jullie ertoe verleiden hun goden te vereren en tegen Mij te zondigen. Dat zou jullie ondergang zijn.’

Verbondssluiting

1Mozes kreeg van de HEER deze opdracht: ‘Kom naar Mij toe, de berg op, samen met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van Israëls oudsten, en kniel op een afstand neer. 2Alleen jij, Mozes, mag in de nabijheid van de HEER komen, de anderen niet. Het volk mag jou niet volgen als je de berg op gaat.’

3Mozes maakte het volk bekend met alle geboden en regels die de HEER had gegeven, en het volk verklaarde eenstemmig: ‘Alles wat de HEER gezegd heeft zullen we doen.’ 4Hierna schreef Mozes alles op wat de HEER had gezegd. De volgende morgen bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en richtte hij twaalf gedenkstenen op, voor elk van de twaalf stammen van Israël één. 5Hij droeg een aantal jonge Israëlieten op om de HEER brandoffers te brengen en stieren te slachten voor een vredeoffer. 6Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, de andere helft goot hij tegen het altaar. 7Vervolgens nam hij het boek van het verbond en las dit aan het volk voor, en zij zeiden: ‘Alles wat de HEER gezegd heeft zullen we doen en ter harte nemen.’ 8Toen nam Mozes het bloed en besprenkelde daarmee het volk. ‘Met dit bloed,’ zei hij, ‘wordt het verbond bekrachtigd dat de HEER met u heeft gesloten door u al deze geboden te geven.’

9Hierna ging Mozes de berg op, samen met Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten van het volk, 10en zij zagen de God van Israël. Onder zijn voeten was er iets als een plaveisel van saffier, helder stralend als de hemel zelf. 11Deze vooraanstaande Israëlieten werden niet door God gedood: zij zagen Hem, en zij aten en dronken.

De stenen platen beloofd

12De HEER zei tegen Mozes: ‘Kom naar Mij toe, de berg op, en wacht daar; dan zal Ik je de stenen platen geven waarop Ik de wetten en geboden heb geschreven om het volk te onderrichten.’ 13Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg van God op. 14Tegen de oudsten zei hij: ‘Wacht hier tot wij terugkomen, Aäron en Chur blijven bij u. Mocht iemand een uitspraak in een geschil willen, dan kan hij zich tot hen wenden.’

15Terwijl Mozes de berg op ging, werd deze overdekt door een wolk: 16de majesteit van de HEER rustte op de Sinai. Zes dagen lang bedekte de wolk de berg. Op de zevende dag riep de HEER Mozes vanuit de wolk. 17En terwijl de Israëlieten de majesteit van de HEER zagen, als een laaiend vuur op de top van de berg, 18ging Mozes de wolk binnen en klom hij verder omhoog. Veertig dagen en veertig nachten bleef hij op de berg.

Exodus 23-24NBV21Open in de Bijbel

1Toen Israël wegtrok uit Egypte,

het volk van Jakob dat vreemdtalige land verliet,

2werd Juda zijn heiligdom,

Israël zijn koninkrijk.

3De zee zag en vluchtte,

de Jordaan trok zich terug.

4Bergen sprongen op als rammen,

heuvels huppelden als lammeren.

5Waarvoor, zee, neem je de vlucht,

Jordaan, trek jij je terug?

6Waarom, bergen, springen jullie op als rammen,

huppelen jullie, heuvels, als lammeren?

7Laat de aarde dansen voor de Heer,

dansen voor de God van Jakob,

8die de rots verandert in een bron,

hard gesteente in een stroom van water.

Psalmen 114NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons