Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 39 / Job 35-37, Spr. 23

Bijbeltekst(en)

1En Elihu vervolgde:

2‘Denk je dat het juist is om te zeggen:

“Ik sta in mijn recht tegenover God”?

3Je zegt: “Wat baat het U, God,

wat heeft het voor nut als ik niet zondig?”

4Ik zal je daarop het antwoord geven,

jou en ook je vrienden.

5Kijk eens naar de hemel

en aanschouw de wolken boven je.

6Als je zondigt, schaad je Hem daarmee?

Deert het Hem als je veel misstappen begaat?

7Als je rechtvaardig bent, wat geef je Hem dan?

Een geschenk, dat Hij uit jouw hand ontvangt?

8Je goddeloosheid raakt mensen als jijzelf,

je rechtvaardigheid helpt anderen.

9De mensen, vertrapt als ze worden, klagen hun nood;

ze schreeuwen om hulp tegen het geweld van de machtigen.

10Maar niet één van hen zegt: “Waar is God, mijn maker,

Hij die in de nacht mijn krachten herstelt,

11die aan ons meer kennis geeft dan aan de dieren op de aarde,

ons meer wijsheid schenkt dan de vogels in de lucht?”

12Ze schreeuwen, maar Hij antwoordt niet,

omdat de hoogmoed van de kwaden schandelijk is.

13Maar het is schijn dat God niet luistert,

dat de Ontzagwekkende geen aandacht aan hen schenkt.

14Je zegt dat jij Hem niet aanschouwt,

maar Hij heeft het vonnis voor zich – Hij laat je wachten.

15En eerder zal zijn woede niet bekoelen,

Hij weet immers al te goed van je opstandigheid.

16Maar uit Jobs mond komt slechts lucht en leegte,

een vloed van woorden zonder kennis.’

1En Elihu vervolgde:

2‘Heb een ogenblik geduld, dan laat ik je zien

dat er nog veel meer over God te zeggen is.

3Mijn kennis komt uit vele bronnen

en ik zal mijn schepper recht doen.

4Want in mijn woorden steekt geen bedrog;

voor je staat een man die weet waarover hij spreekt.

5Welnu, God is machtig, maar minacht niet,

want Hij is machtig door zijn oordeelskracht.

6Hij laat de goddelozen niet in leven,

de vertrapten verschaft Hij recht.

7Hij wendt zijn blik niet van de rechtvaardigen af,

maar zet hen als koningen op een troon,

voor altijd, en Hij geeft hun aanzien.

8En als zij met ketenen geboeid zijn,

door koorden van smart worden gekneveld,

9dan is dit om slechte daden te onthullen,

misstappen, die uit trots zijn voortgekomen.

10Hij opent hun de oren voor zijn vermaning

en zegt hun het kwaad de rug toe te keren.

11Als zij gehoorzamen en Hem zullen dienen,

leven zij tot in lengte van dagen in voorspoed,

brengen zij hun jaren door in geluk.

12Gehoorzamen zij niet,

dan zullen zij de doodsrivier oversteken;

verstoken van kennis blazen ze de laatste adem uit.

13Doortrapte schurken zijn halsstarrig,

zij roepen niet om hulp wanneer Hij hen knevelt.

14Voortijdig geven ze de geest,

ze sterven als wie zich aan afgoden wijdt.

15God redt echter de vertrapten,

door ellende, tegenspoed opent Hij hun de ogen.

16Ook jou lokte Hij weg van het gevaar dat je benauwde,

naar een plaats waar je vrij kon ademhalen

en je tafel met vette spijzen overladen was.

17Maar jij denkt slechts aan de veroordeling van goddelozen,

al ontkom je zelf evenmin aan een geding en vonnis.

18Pas op: laat je woede je niet meeslepen,

vertrouw niet op het losgeld dat je kunt betalen.

19Zouden je rijkdommen je vrijwaren van ellende?

Al je krachtsinspanningen en al je goud?

20Verlang niet naar de nacht

die volken plotseling wegsleurt van hun plaats.

21Hoed je voor een toevlucht tot het kwaad,

verkies dat niet, maar draag je ongeluk.

22Hoe verheven is God in zijn macht!

Is er een tweede die leert zoals Hij?

23Wie kan Hem ter verantwoording roepen,

wie zal zeggen: “U hebt kwaad gedaan”?

24Bedenk dat je zijn werk moet prijzen,

dat immers door de mensen wordt bezongen,

25door iedereen bewonderd wordt,

door iedereen van ver aanschouwd.

26Zie hoe groot God is, buiten elk begrip,

het getal van zijn jaren is ontelbaar.

27Hij schept de waterdruppels op

en zeeft de regen door zijn nevels,

28dan daalt deze uit de wolken neer,

daalt neer op alle mensen.

29Wie kan de uitgestrektheid van de wolken peilen,

het donderen dat uit zijn tent komt?

30De hemel laat Hij baden in zijn licht

en Hij legt het diepste van de zeeën bloot.

31Zo oordeelt Hij over de volken,

zo geeft Hij de mensen voedsel in overvloed.

32In beide handen neemt Hij schichten,

die Hij op hun doelwit richt.

33Donderslagen kondigen zijn komst aan,

en ook het vee voelt dat het onweer nadert.

1Ja, hierdoor beeft mijn hart,

het klopt mij in de keel.

2Luister, luister naar zijn daverende stem,

naar het rommelen dat uit zijn mond komt.

3Hij laat het rollen langs de hele hemel,

zijn schichten lichten tot het einde van de aarde.

4Dan horen we zijn donder bulderen,

zo is het geluid van zijn majesteitelijke stem,

en doet Hij eenmaal van zich spreken,

dan laat Hij steeds meer bliksems volgen.

5God laat zijn donder wonderbaarlijk rollen,

Hij doet grote dingen, die wij niet bevatten.

6Hij beveelt de sneeuw: “Val op de aarde,”

Hij zegt de regenvloed: “Stort neer met al je kracht.”

7Hij doet de hand van de mens verstarren,

opdat ieder weet wat God vermag.

8De wilde dieren gaan naar hun holen,

ze blijven in hun leger.

9Uit zijn kamers komt de storm tevoorschijn,

de noordelijke winden voeren koude aan.

10Uit Gods adem vormt zich ijs

en de uitgestrektheid van de zee bevriest.

11Donkere wolken maakt Hij zwaar van vocht,

lichtend strekt het wolkendek zich uit.

12Flitsen schieten heen en weer zoals Hij het wil,

om zijn bevelen uit te voeren, waar de mens ook leeft.

13Of het nu is om de aarde te straffen

of ten teken van liefde – Hij laat het gebeuren.

14Laat dit tot je doordringen, Job,

sta even stil en heb oog voor Gods wonderen.

15Weet jij hoe God ze onder zijn bevel brengt,

hoe zijn licht de wolken doorboort?

16Weet jij hoe de wolken blijven zweven,

hoe Hij die alles weet zijn wonderen verricht?

17Wanneer de aarde in de zuidenwind verstart

en de hitte jou in je kleren al te machtig wordt,

18kun jij dan als Hij de hemelkoepel uithameren,

hard als een gegoten spiegel?

19Vertel ons dan wat wij Hem moeten zeggen;

wij kunnen onze zaak niet zelf voorleggen,

ons omringt de duisternis.

20Krijgt Hij het te horen wanneer ik tot Hem spreek?

Wie heeft gezegd dat woorden Hem bereiken?

21Soms blijft de zon onzichtbaar,

terwijl ze achter de wolken straalt,

maar daarna komt de wind en blaast de hemel schoon.

22Uit het noorden nadert een gouden schittering;

huiveringwekkend is de luister waarin God zich hult.

23De Ontzagwekkende, die wij niet kunnen vatten,

is groot door zijn kracht en door zijn recht;

rechtvaardig is Hij, het recht schendt Hij niet.

24Daarom hebben de mensen ontzag voor Hem;

Hij ziet niet om naar wie zichzelf voor wijs houdt.’

Job 35-37NBV21Open in de Bijbel

1Als je bij een machtig man aan tafel zit,

vergeet dan niet wie je voor je hebt.

2Bedwing je gulzigheid,

ook al houd je van een goede maaltijd.

3Laat je niet verleiden door zijn lekkernijen,

want je wordt erdoor misleid.

4Tob jezelf niet af om rijk te worden,

zet dat plan opzij.

5Want in een oogwenk is je geld verdwenen:

het krijgt vleugels en vliegt weg als een arend.

6Ga niet aan tafel bij een gierigaard,

laat je niet verleiden door zijn lekkernijen.

7Hij is door en door berekenend.

Zegt hij: ‘Tast toe,’ dan meent hij er niets van.

8Wat hij je voorzet braak je uit,

je vriendelijke woorden zijn aan hem verspild.

9Spreek niet tegen een dwaas,

hij veracht je verstandige woorden.

10Verleg geen oude grenzen,

schend de akkers van wezen niet.

11Want hun beschermer is sterk,

Hij zal hun rechten tegen je verdedigen.

12Heb een open oor voor wijze woorden,

een open geest voor onderricht.

13Aarzel niet een kind te vermanen,

van stokslagen gaat het niet dood.

14Sla je het met de stok,

dan red je het van het dodenrijk.

15Mijn zoon, als je je verstand gebruikt,

loopt mijn hart over van vreugde.

16Het vervult me met blijdschap

als je een bedachtzaam oordeel hebt.

17Wees niet jaloers op zondaars,

heb altijd ontzag voor de HEER.

18Dan heb je een toekomst,

je hoop gaat niet verloren.

19Luister, mijn zoon, en word wijs,

kies de juiste weg.

20Ga niet om met dronkenlappen,

blijf bij gulzigaards vandaan.

21Want wie slempt en brast wordt arm,

wie altijd zijn roes ligt uit te slapen

gaat ten slotte in lompen gehuld.

22Luister naar je vader, hij die je verwekt heeft,

veracht je moeder niet wanneer ze oud is.

23Verwerf de waarheid en verkwansel haar niet,

laat je onderrichten, verwerf inzicht en wijsheid.

24De vader van een rechtvaardige verheugt zich,

wie een wijze heeft verwekt, verblijdt zich over hem.

25Mogen je vader en je moeder zich verblijden,

zij die jou gebaard heeft zich verheugen.

26Mijn zoon, geef me je vertrouwen,

houd het oog op de weg die ik je wijs.

27Want een hoer is een valkuil,

de vrouw van een ander een nauwe put.

28Ze leggen hinderlagen als een rover

en verleiden velen tot ontrouw.

29Wie roept altijd ach en wee,

wie maakt altijd ruzie?

Wie heeft altijd wat te klagen,

wie raakt altijd nodeloos gewond?

Wie heeft altijd troebele ogen?

30Een dronkaard, die tot in de vroege morgen drinkt,

die blijft proeven van de wijn.

31Laat je niet verleiden door de glans van wijn,

wanneer hij fonkelt in de beker.

Hij glijdt zo makkelijk over de tong,

32maar later bijt hij als een slang,

spuit hij gif als een adder.

33Dan zie je vreemde dingen

en begin je wartaal uit te slaan.

34Je voelt je heen en weer geslingerd door de golven,

alsof je vastzit boven in het want.

35‘Ik ben geslagen, maar heb niets gevoeld,

ik ben afgerost, maar heb niets gemerkt.

Laat ik maar eens opstaan,

eerst een beker wijn.’

Spreuken 23NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons