Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 356 / Mal. 1-3, Judas

Bijbeltekst(en)

1Profetie; dit zijn de woorden die de HEER tot Israël richtte bij monde van Maleachi.

2Ik heb jullie lief – zegt de HEER –, en jullie zeggen: ‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ Zijn Jakob en Esau geen broers? – spreekt de HEER. Toch heb Ik Jakob liefgehad 3en Esau gehaat. Van Esaus bergland maakte Ik een wildernis, Edoms grondgebied heb Ik aan de jakhalzen van de woestijn gegeven. 4Edom kan zeggen: ‘Al zijn we verslagen, we bouwen de puinhopen weer op,’ maar dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ze kunnen bouwen zo veel ze willen, Ik zal het weer afbreken. ‘Goddeloos land’ zal men het noemen, en ook ‘Het volk waarop de HEER voor eeuwig verbolgen is’. 5Met eigen ogen zullen jullie het zien, en dan zullen jullie zeggen: ‘De HEER toont zijn grootheid, tot over de grenzen van Israël!’

6Een zoon eert zijn vader, een dienaar zijn heer. Als Ik jullie vader ben, waar is dan je eerbied voor Mij; als Ik jullie heer ben – zegt de HEER van de hemelse machten –, waar is dan je ontzag voor Mij? Jullie, priesters, minachten mijn naam, en zeggen dan: ‘Hoezo minachten wij uw naam?’ 7Jullie brengen verwerpelijk voedsel naar mijn altaar, en zeggen dan: ‘Hoezo hebben wij U verworpen?’ Door je geringschattend uit te laten over mijn altaar! 8Als jullie met een blind offerdier aankomen, zeggen jullie: ‘Wat geeft dat nou?’ En als jullie aankomen met een kreupel of ziek offerdier: ‘Dat geeft toch niets?’ Bied je gouverneur zo’n dier maar eens aan en zie of hij er tevreden mee is en jullie goedgezind zal blijven – zegt de HEER van de hemelse machten. 9Zo zullen jullie God wel gunstig stemmen, zo zal Hij zijn volk wel gunstig gezind zijn! Jullie doen deze dingen, en dan zou Hij zijn volk ter wille zijn? 10Het zou beter zijn als een van jullie de tempeldeuren zou sluiten en jullie het vuur op mijn altaar niet langer zouden aansteken, want dat heeft toch geen nut. Ik wijs jullie af – zegt de HEER van de hemelse machten – en de offers die jullie brengen aanvaard Ik niet. 11Van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat staat mijn naam bij alle volken in aanzien, overal brengt men Mij reukoffers en reine offergaven. Mijn naam staat bij alle volken in aanzien – zegt de HEER van de hemelse machten –, 12maar jullie ontwijden hem door te beweren dat mijn altaar verontreinigd mag worden, door te denken dat je er minderwaardig voedsel heen kunt brengen. 13Jullie halen je neus op voor de dienst aan mijn altaar – zegt de HEER van de hemelse machten –, jullie zeggen: ‘Dit alles kost ons te veel moeite.’ Jullie brengen Mij gestolen dieren, en kreupele en zieke dieren – zegt de HEER –, dat is wat jullie Mij als offergave aanbieden, en Ik moet dat aanvaarden? 14Vervloekt de bedrieger die de Heer een mannelijk dier zonder enig gebrek uit zijn kudde belooft maar Hem een geschonden dier offert! Ik ben een groot koning – zegt de HEER van de hemelse machten –, en alle volken zijn vervuld van ontzag voor mijn naam!

1Dit is wat Ik over jullie, priesters, heb besloten. 2Als jullie niet luisteren, en als jullie niet ter harte nemen dat je mijn naam in ere moet houden – zegt de HEER van de hemelse machten –, dan zal Ik jullie met mijn vloek treffen en vervloek Ik alles waarmee jullie gezegend zijn; Ik zal jullie zéker vervloeken, want jullie nemen het toch niet ter harte. 3Ik zal jullie nageslacht treffen en jullie de mest van de offerdieren in het gezicht gooien. Jullie zullen uiteindelijk zelf op de mesthoop belanden! 4Weet dat Ik dit besloten heb op grond van mijn verbond met Levi – zegt de HEER van de hemelse machten. 5Ik beloofde Levi leven en vrede, en die heb Ik hem gegeven; van Levi verwachtte Ik eerbied, en hij, vervuld van diep ontzag voor mijn naam, eerde Mij. 6Het onderricht dat hij gaf berustte op waarheid, er kwam niets verkeerds over zijn lippen. Hij was rechtschapen en leefde in vrede met Mij; velen hield hij af van het kwaad. 7Kennis ligt op de lippen van de priester en uit zijn mond verlangt men onderricht, want hij is een bode van de HEER van de hemelse machten. 8Maar jullie zijn afgeweken van de weg die Ik je wees, veel mensen zijn gestruikeld door wat jullie hun leerden. Jullie hebben mijn verbond met Levi geschonden – zegt de HEER van de hemelse machten. 9Daarom zal Ik ervoor zorgen dat heel het volk jullie minacht en op je neerkijkt, want jullie volgen de weg niet die Ik je wijs maar steunen in je onderricht op eigen inzichten.

10Hebben wij niet allemaal dezelfde vader, heeft niet een en dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan zo trouweloos en schenden wij het verbond dat Hij met onze voorouders sloot? 11Juda heeft trouweloos gehandeld, en in Israël en Jeruzalem heeft men zich gruwelijk misdragen. Juda heeft ontwijd wat de HEER heilig is en wat Hij liefheeft; Juda is getrouwd met een vrouw die een vreemde god vereert. 12Moge de HEER iedereen uit het volk van Jakob stoten die zoiets doet, wie het ook is, ook al brengt hij offergaven aan de HEER van de hemelse machten. 13En verder: jullie storten hete tranen op het altaar van de HEER, jullie jammeren en kreunen omdat Hij geen aandacht schenkt aan jullie offers en ze niet aanvaardt. 14En jullie vragen je af: Waarom toch? Omdat je de vrouw met wie je je leven deelde trouweloos behandeld hebt, de vrouw met wie je in je jeugd een verbintenis bent aangegaan, waarvan de HEER getuige is geweest. 15Wie ook maar een beetje verstand heeft doet zoiets niet, want iedereen wil toch een nageslacht dat door God gewild is? Speel niet met je leven en behandel de vrouw van je jeugd niet trouweloos. 16Want Ik verafschuw het wanneer een man zijn vrouw wegstuurt – zegt de HEER, de God van Israël. Wie zoiets doet besmeurt zichzelf met onrecht – zegt de HEER van de hemelse machten. Speel niet met je leven en gedraag je niet langer trouweloos.

17Met jullie gepraat vallen jullie de HEER lastig, en dan vragen jullie: ‘Hoezo vallen wij Hem lastig?’ Door te zeggen: ‘Iedereen die kwaad doet, is goed in de ogen van de HEER, zulke mensen bevallen Hem.’ Of: ‘Waar is nu de God die rechtspreekt?’

1Let op, Ik zal mijn bode zenden, die voor Mij de weg zal effenen. Opeens zal Hij naar zijn tempel komen, de Heer naar wie jullie uitzien, de engel van het verbond naar wie jullie verlangen. Komen zal Hij – zegt de HEER van de hemelse machten. 2Wie zal die dag kunnen doorstaan? Wie zal overeind blijven wanneer Hij verschijnt? Hij is als het vuur van een edelsmid, als het loog van een wolwasser. 3Hij zal zitting houden als iemand die zilver smelt en het zuivert; de zonen van Levi zal Hij zuiveren en zeven als goud en zilver, en dan zullen ze op de juiste wijze offergaven brengen aan de HEER. 4De offers van Juda en Jeruzalem zullen de HEER met vreugde vervullen, zoals in vroeger jaren, zoals in de dagen van weleer. 5Ik zal naar jullie toe komen om recht te spreken, en Ik zal niet aarzelen te getuigen tegen tovenaars en echtbrekers, tegen mensen die meineed plegen en mensen die hun dagloners uitbuiten, en tegen allen die weduwen en wezen onderdrukken en vreemdelingen geen plaats gunnen, want geen van allen hebben zij ontzag voor Mij – zegt de HEER van de hemelse machten.

6Ik, de HEER, ben niet veranderd, en jullie gedragen je nog altijd als nakomelingen van Jakob. 7Jullie voorouders hielden zich al niet aan mijn geboden, en ook jullie doen dat niet. Keer terug naar Mij – zegt de HEER van de hemelse machten –, dan zal Ik naar jullie terugkeren; en jullie zeggen: ‘Hoezo moeten we terugkeren?’ 8Vinden jullie dat een mens God mag bestelen? Toch bestelen jullie Mij, en zeggen dan: ‘Hoezo bestelen we U?’ Door de tienden en de andere heffingen achter te houden! 9Jullie zijn vervloekt en nogmaals vervloekt, en toch blijft het hele volk Mij bestelen. 10Stel Mij maar eens op de proef – zegt de HEER van de hemelse machten. Breng alle tienden naar mijn voorraadkamer, zodat er voedsel in mijn tempel is, en zie dan of Ik niet de sluizen van de hemel voor jullie open en zegen in overvloed op je land laat neerdalen. 11Ik zal de sprinkhaan onschadelijk maken zodat hij de opbrengst van je akkers niet meer kan verwoesten, en de druiventros zal niet meer verdorren in je wijngaarden – zegt de HEER van de hemelse machten. 12Alle volken zullen jullie gelukkig prijzen, want jullie zullen wonen in een heerlijk land – zegt de HEER van de hemelse machten.

13Jullie hebben tegen elkaar harde woorden over Mij gesproken – zegt de HEER –, en jullie vragen: ‘Wat hebben we dan over U gezegd?’ 14Jullie hebben gezegd: ‘Wat heeft het voor nut om God te dienen, wat hebben we eraan dat we zijn voorschriften in acht nemen en ons in een boetekleed hullen voor de HEER van de hemelse machten? 15We moeten de hoogmoedigen wel gelukkig prijzen, want wie zich goddeloos gedraagt gaat het voor de wind, en wie God beproeft komt er goed vanaf!’

16Zo spraken de mensen die ontzag voor de HEER hadden tegen elkaar, en de HEER hoorde het en luisterde met aandacht. Ten overstaan van de HEER werden in een boek de namen van de mensen opgetekend die ontzag voor Hem hadden, die zijn naam hoogachtten. 17Op de dag die Ik voorbereid – zegt de HEER van de hemelse machten – zullen zij mijn eigendom zijn. Ik zal hen sparen zoals je een kind spaart dat je gehoorzaam is. 18Dan zullen jullie het verschil weer zien tussen rechtvaardigen en wettelozen, tussen mensen die God gehoorzamen en wie dat niet doen. 19Die dag zal zeker komen, brandend als een oven. Wie hoogmoedig zijn of wie zich goddeloos gedragen, zullen dan slechts stoppels zijn die door de hitte van die dag worden verschroeid – zegt de HEER van de hemelse machten. Geen wortel of tak zal er van hen overblijven. 20Maar voor jullie die ontzag voor mijn naam hebben zal de zon van de gerechtigheid, die genezing in haar vleugels draagt, stralend opgaan. Huppelend als kalveren die op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen. 21Dan vertrappen jullie de wettelozen; op de dag die Ik voorbereid, zullen zij niet meer zijn dan stof onder jullie voeten – zegt de HEER van de hemelse machten.

22Houd je aan het onderricht van Mozes, mijn dienaar, aan wie Ik op de Horeb wetten en geboden heb gegeven die gelden voor heel Israël. 23Voordat de dag van de HEER aanbreekt, die groot is en ontzagwekkend, stuur Ik jullie de profeet Elia, 24en hij zal ervoor zorgen dat ouders zich verzoenen met hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders. Anders zou Ik het land volledig moeten vernietigen.

Maleachi 1-3NBV21Open in de Bijbel

1Van Judas, dienaar van Jezus Christus en broer van Jakobus. Aan allen die geroepen zijn en aan wie de liefde van God, de Vader, en de bescherming van Jezus Christus ten deel vallen. 2Barmhartigheid zij u, vrede en liefde, in overvloed.

3Geliefde broeders en zusters, het was mijn vaste voornemen u te schrijven over de redding waaraan wij allen deel hebben, maar ik zie mij nu genoodzaakt u in deze brief op te roepen om te strijden voor het geloof dat voor eens en altijd aan de heiligen is overgeleverd. 4Er hebben zich namelijk ongemerkt mensen onder u gemengd van wie het vonnis al lang geleden schriftelijk is vastgelegd: goddelozen, die de genade van onze God misbruiken als voorwendsel voor losbandigheid en die onze enige meester en Heer, Jezus Christus, verloochenen.

5Ik wil u eraan herinneren – ook al bent u er voor eens en altijd van doordrongen – dat de Heer zijn volk weliswaar uit Egypte heeft bevrijd, maar later allen die niet geloofden gedood heeft. 6Denk ook aan de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt Hij hen in de onderwereld gevangen met boeien die nooit kunnen worden verbroken. 7En herinner u ook Sodom en Gomorra en de naburige steden. Net als die engelen pleegden ze ontucht en liepen ze achter wezens aan die anders waren dan zijzelf, en nu liggen ze daar als afschrikwekkend voorbeeld, gestraft met een vuur dat nooit dooft. 8En toch doen deze zogenaamde zieners precies hetzelfde: ze bezoedelen hun lichaam, verwerpen het gezag van de Heer en lasteren de hemelse machten. 9Zelfs de aartsengel Michaël waagde het niet de duivel te beschimpen en te veroordelen toen hij met hem twistte over het lichaam van Mozes. Hij zei alleen: ‘Moge de Heer u straffen.’ 10Maar deze mensen lasteren alles waarvan ze geen weet hebben; en wat ze, net als redeloze dieren, instinctmatig wél begrijpen wordt hun ondergang.

11Wee hun! Ze gaan de weg van Kaïn, net als Bileam geven ze zich voor geld over aan bedrog, en net als Korach gaan ze aan hun opstandigheid ten onder. 12Ze zijn een schandvlek op uw liefdemaaltijden: ze doen zich schaamteloos tegoed en zorgen alleen voor zichzelf. Wolken zonder water zijn het, voortgejaagd door de wind, bomen die zelfs in het late najaar geen vrucht dragen, tweemaal afgestorven, ontworteld, 13wilde golven op zee die hun eigen schande opschuimen, dwaalsterren die voor eeuwig de diepste duisternis wacht.

14Zij zijn het ook over wie Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd heeft toen hij zei: ‘Ik zie de Heer komen met zijn heilige tienduizendtallen 15om over allen zijn vonnis uit te spreken; alle goddeloze zondaars zal Hij veroordelen voor alle goddeloze daden die ze in hun goddeloosheid bedreven hebben en voor de harde woorden waarmee ze Hem hebben beledigd.’ 16Ze doen niets anders dan zeuren en zagen, ze laten zich leiden door hun begeerten, brallen maar wat en praten anderen naar de mond om er zelf beter van te worden.

17Maar, geliefde broeders en zusters, denk aan wat de apostelen van onze Heer Jezus Christus al hebben gezegd: 18‘Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen, die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten.’ 19Het zijn mensen die verdeeldheid zaaien en alleen op het aardse gericht zijn; ze hebben de Geest niet.

20Maar u, geliefde broeders en zusters, moet uw leven bouwen op het fundament van uw zeer heilige geloof. Laat u bij het bidden leiden door de heilige Geest, 21houd vast aan Gods liefde, en zie uit naar de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, die u het eeuwige leven zal schenken. 22Ontferm u over wie twijfelen 23en red anderen door hen aan het vuur te ontrukken. Uw medelijden met nog weer anderen moet gepaard gaan met vrees; verafschuw zelfs de kleren die ze met hun lichaam bezoedeld hebben.

24-25De enige God, die de macht heeft u voor struikelen te behoeden en u onberispelijk en juichend van vreugde voor zijn majesteit te laten verschijnen, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer, Hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht, vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.

Judas 1NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons