Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 357 / Op. 1-3

Bijbeltekst(en)

1Openbaring van Jezus Christus, die Hij van God ontving om aan de dienaren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet. Hij heeft zijn engel deze openbaring laten meedelen aan zijn dienaar Johannes. 2Johannes maakt bekend wat God gesproken heeft en waarvan Jezus Christus heeft getuigd; dit heeft hij allemaal gezien.

3Gelukkig is wie dit voorleest, en gelukkig zijn zij die deze profetie horen en zich houden aan wat erin geschreven staat. Want de tijd is nabij.

Aan de zeven gemeenten

4Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia. Genade zij u en vrede van Hem die is, die was en die komt, en van de zeven geesten voor zijn troon, 5en van Jezus Christus, de betrouwbare getuige, de eerstgeborene uit de dood, de heerser over de vorsten van de aarde. Aan Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft bevrijd door zijn bloed, 6die een koninkrijk uit ons gevormd heeft en ons heeft gemaakt tot priesters voor God, zijn Vader – aan Hem komt de eer toe en de macht, tot in eeuwigheid. Amen.

7Hij komt met de wolken, en dan zal iedereen Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben. Alle volken op aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen.

8‘Ik ben de alfa en de omega,’ zegt God, de Heer, ‘Ik ben het die is, die was en die komt, de Almachtige.’

9Ik, Johannes, uw broeder, die door onze eenheid met Jezus net als u deel in de ellende, het koninkrijk en de standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd. 10Op de dag van de Heer raakte ik in vervoering. Ik hoorde achter me een luide stem, die klonk als een bazuin 11en die tegen me zei: ‘Schrijf alles wat je ziet in een boek en stuur dat naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.’ 12Ik draaide me om, om te zien welke stem er tegen mij sprak. Toen zag ik zeven gouden kandelaars, 13en daartussen iemand die eruitzag als een mens. Hij was gekleed in een lang gewaad en had een gouden band om zijn borst. 14Zijn haar was wit als witte wol of als sneeuw, en zijn ogen waren als een vlammend vuur. 15Zijn voeten gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige watermassa’s. 16In zijn rechterhand had Hij zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard. Zijn gezicht schitterde als de felle zon. 17Toen ik Hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar Hij legde zijn rechterhand op me en zei: ‘Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. 18Ik ben degene die leeft; Ik was dood, maar nu leef Ik, tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. 19Schrijf daarom op wat je gezien hebt: wat er nu is en wat hierna zal gebeuren. 20Dit is de betekenis van de zeven sterren die je in mijn rechterhand zag en van de zeven gouden kandelaars: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf.

1Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze:

“Dit zegt Hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt en zich tussen de zeven gouden kandelaars beweegt: 2Ik weet wat u doet, hoe u zich inzet en standhoudt, en dat u boosdoeners niet verdraagt. Zo hebt u mensen die beweren dat ze apostelen zijn, op de proef gesteld en als leugenaars ontmaskerd. 3U bent standvastig en hebt veel verdragen omwille van mijn naam, zonder te verslappen. 4Maar dit heb Ik tegen u: u hebt de liefde van weleer opgegeven. 5Bedenk van welke hoogte u gevallen bent. Kom tot inkeer en doe weer als vroeger. Anders kom Ik naar u toe en neem Ik, als u geen berouw toont, uw kandelaar van zijn plaats. 6Het pleit echter voor u dat u net als Ik de praktijken van de Nikolaïeten verafschuwt.

7Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal Ik laten eten van de levensboom die in Gods paradijs staat.”

8Schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna:

“Dit zegt Hij die de eerste en de laatste is, die dood was en nu leeft: 9Ik weet van de ellende en de armoede waarin u verkeert, hoewel u rijk bent. Ik weet hoe u belasterd wordt door mensen die zich Joden noemen en het niet zijn, maar bij Satan horen. 10Wees niet bang voor het lijden dat u nog te wachten staat. Sommigen van u zullen door de duivel in de gevangenis worden gegooid, en zo op de proef worden gesteld; tien dagen lang zult u het zwaar te verduren hebben. Wees trouw tot in de dood, dan zal Ik u als lauwerkrans het leven geven.

11Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal van de tweede dood geen schade ondervinden.”

12Schrijf aan de engel van de gemeente in Pergamum:

“Dit zegt Hij die het scherpe, tweesnijdende zwaard heeft: 13Ik weet waar u woont, namelijk waar Satans troon staat. U bent mijn naam trouw gebleven en hebt uw geloof in Mij niet verloochend, ook niet toen Antipas, mijn betrouwbare getuige, werd gedood in uw stad, waar ook Satan woont. 14Maar enkele dingen heb Ik tegen u: sommigen houden vast aan de leer van Bileam, die Balak liet weten hoe hij voor de Israëlieten een valstrik moest zetten, waardoor ze vlees dat bij de afgodendienst gebruikt is zouden eten en ontucht zouden plegen. 15Zo is het ook bij u: sommigen houden op dezelfde manier vast aan de leer van de Nikolaïeten. 16Kom toch tot inkeer, anders kom Ik binnenkort naar u toe en zal Ik hen met het zwaard uit mijn mond bestrijden.

17Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal Ik van het verborgen manna geven, en ook een wit steentje waarop een nieuwe naam staat, die niemand kent behalve degene die het ontvangt.”

18Schrijf aan de engel van de gemeente in Tyatira:

“Dit zegt de Zoon van God, die ogen heeft als vlammend vuur en voeten als brons: 19Ik weet wat u doet, hoe liefdevol, trouw, hulpvaardig en standvastig u bent; u doet nu zelfs meer dan vroeger. 20Maar dit heb Ik tegen u: u laat die Izebel, die zichzelf profetes noemt, haar gang gaan terwijl ze mijn dienaren met haar uitspraken tot ontucht en tot het eten van offervlees verleidt. 21En hoewel Ik haar de tijd heb gegeven om tot inkeer te komen, weigert ze haar ontuchtig gedrag op te geven. 22Ik zal haar ziek maken en hen die overspel met haar plegen in ellende storten, tenzij ze zich van haar daden afkeren; 23haar kinderen zal Ik laten sterven aan een dodelijke ziekte. Laat elke gemeente beseffen dat Ik het ben die hart en ziel van de mens doorgrondt en dat Ik ieder van u zal belonen naar zijn daden. 24Tegen de rest van u in Tyatira, al degenen die haar leer niet aanhangen en die zich niet hebben verdiept in de zogenaamde verborgenheden van Satan, zeg Ik: ‘Ik leg u maar één last op: 25houd vast aan wat u hebt, totdat Ik kom.’

26Wie overwint en tot het einde blijft doen wat Ik wil, zal Ik macht geven over alle volken. 27Met een ijzeren herdersstaf zal hij hen hoeden, als aardewerk worden ze verbrijzeld. 28Ik geef hem macht, zoals mijn Vader die aan Mij heeft gegeven. En Ik zal hem ook de morgenster geven. 29Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”

1Schrijf aan de engel van de gemeente in Sardes:

“Dit zegt Hij die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet wat u doet; men zegt dat u het leven hebt, maar u bent dood. 2Word wakker, versterk uw laatste krachten: u bent op sterven na dood. Want Ik merk dat uw daden tekortschieten in Gods ogen. 3Herinner u dat u de boodschap hebt ontvangen en begrepen. Houd eraan vast en kom tot inkeer. Maar als u niet wakker wordt, kom Ik onverwacht als een dief, op een tijdstip dat u niet kent. 4Maar enkelen in Sardes hebben hun kleren schoon gehouden. Zij zullen bij Me zijn, in het wit gekleed, want ze verdienen het.

5Wie overwint mag zich ook in het wit kleden. Ik zal zijn naam niet uit het boek van het leven schrappen, maar juist voor hem pleiten ten overstaan van mijn Vader en zijn engelen. 6Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”

7Schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia:

“Dit zegt Hij die heilig en betrouwbaar is, die de sleutel van David heeft – wanneer Hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer Hij sluit, kan niemand openen: 8Ik weet wat u doet. Ik heb ervoor gezorgd dat de deur voor u openstaat, zonder dat iemand hem kan sluiten. Want ook al hebt u weinig invloed, u bent trouw gebleven aan wat Ik heb gezegd en hebt mijn naam niet verloochend. 9Ik zal mensen laten komen die bij Satan horen, leugenaars die zich Joden noemen en het niet zijn; zij zullen zich aan uw voeten neerwerpen en erkennen dat Ik u liefheb. 10Omdat u trouw bent gebleven aan mijn gebod om stand te houden, zal Ik u ook trouw zijn wanneer binnenkort overal op aarde de tijd van de beproeving aanbreekt, als de mensen die er leven op de proef worden gesteld. 11Ik kom spoedig. Houd vast aan wat u hebt, dan zal niemand u de lauwerkrans kunnen afnemen.

12Wie overwint maak Ik tot een zuil in de tempel van mijn God. Daar zal hij voor altijd blijven staan. Ik zal op hem de naam schrijven van mijn God en van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat bij mijn God vandaan uit de hemel zal neerdalen, en ook mijn eigen nieuwe naam. 13Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”

14Schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea:

“Dit zegt Amen, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping: 15Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! 16Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal Ik u uitspuwen. 17U zegt dat u rijk bent, dat u alles hebt wat u wilt en niets meer nodig hebt. U beseft niet hoe ongelukkig u bent, hoe armzalig, berooid, blind en naakt. 18Daarom raad Ik u aan: koop van Mij goud dat in het vuur gelouterd is, en u zult rijk zijn; witte kleren om u te kleden en uw naaktheid te bedekken, zodat u zich niet meer hoeft te schamen; zalf voor uw ogen, zodat u weer kunt zien. 19Iedereen die Ik liefheb wijs Ik terecht en bestraf Ik. Zet u dus volledig in en kom tot inkeer. 20Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik binnenkomen, en we zullen samen eten, Ik met hem en hij met Mij.

21Wie overwint zal samen met Mij op mijn troon zitten, net zoals Ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit. 22Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”’

Openbaring 1-3NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons