Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 350 / Zach.10-11, Ps. 80

Bijbeltekst(en)

1Wanneer het voorjaar wordt,

vraag dan de HEER om regen.

Hij is het die onweerswolken maakt,

Hij schenkt de mensen stortregens

en gewas op het veld.

2Orakels zijn bedrog

en waarzeggers vertellen leugens:

wat zij dromen komt niet uit,

hun troost bestaat uit holle woorden.

De mensen dolen rond als schapen,

ontredderd, want een herder is er niet.

3Woedend ben Ik op de herders, en de bokken zal Ik weten te vinden. De HEER van de hemelse machten zal zich ontfermen over het volk van Juda, zijn kudde, en het tot zijn prachtig strijdros maken. 4Uit dit volk komt de hoeksteen voort, de tentpin en de oorlogsboog, uit dit volk komen alle overwinnaars. 5Krijgshaftig zullen ze in de strijd de vijand in het slijk vertrappen. Ze zullen overwinnen, want de HEER staat hen bij, maar zij die hoog te paard zitten gaan roemloos ten onder.

6Ik zal het volk van Juda onoverwinnelijk maken en de nakomelingen van Jozef laten zegevieren. Ik ben vol zorg voor hen en zal hen veilig thuisbrengen. Dan zal het weer zijn als voorheen, alsof Ik hen nooit verstoten had, want Ik ben de HEER, hun God, en Ik zal hun gebeden verhoren. 7Het krijgshaftige Efraïm zal dronken zijn van vreugde, en wanneer hun kinderen dat zien, zullen ook zij zich verheugen en vol overgave juichen voor de HEER.

8Ik zal hen bij mij fluiten en hen samenbrengen, want Ik heb hen vrijgekocht. Ze zullen weer even talrijk worden als vroeger. 9In den vreemde zal Ik hen vrucht laten dragen, in verre streken zullen ze Mij gedenken en hun kinderen grootbrengen, en dan zullen ze terugkeren. 10Ik zal hen terughalen uit Egypte en Assyrië, en hen samenbrengen in Gilead en de Libanon, maar daar zal niet genoeg plaats zijn voor hen. 11Wanneer ze door de zee trekken, die hen omspoelt, zal de HEER de golven bedwingen en de beddingen van de Nijl zullen droogvallen. Zo wordt de trots van Assyrië gebroken en wordt Egypte zijn scepter afgenomen.

12Met mijn hulp zullen ze onoverwinnelijk zijn, en zij zullen optrekken in mijn naam – zo spreekt de HEER.

1Open je poorten, Libanon!

Vuur zal je ceders verteren.

2Klaag, cipres, want gevallen is de ceder:

de machtigen zijn geveld.

Huil, eiken van Basan,

want gevallen is het ondoordringbare woud.

3Hoor de herders jammeren,

want verwoest is hun lustoord.

Hoor de leeuwen brullen,

want verwoest is de trots van de Jordaan.

4Dit heeft de HEER, mijn God, gezegd: ‘Weid de schapen die voor de slacht bestemd zijn. 5Hun kopers kunnen ze zonder wroeging slachten, de verkopers danken de HEER dat ze er rijk van worden, en de herders sparen het vee niet. 6Ik zal immers de bevolking van dit land niet langer sparen – spreekt de HEER. Ik lever de mensen aan elkaar en aan hun koning uit; ze zullen het land vernielen zonder dat Ik ingrijp.’ 7Dus weidde ik het slachtvee dat aan de veehandelaars toebehoorde. Ik nam twee stokken – de ene noemde ik Vriendelijkheid en de andere Eenheid – en daarmee weidde ik het vee. 8Binnen een maand ontdeed ik me van drie herders, omdat ik mijn geduld met hen verloor en zij een afkeer van mij kregen. 9Tegen het vee zei ik: ‘Ik weid jullie niet langer. Laat maar sterven wie sterven moet, laat maar verdwijnen wie verdwaalt, en laat de rest elkaar maar verslinden.’ 10Toen nam ik mijn staf Vriendelijkheid en sloeg hem aan stukken om het verbond te verbreken dat ik gesloten had met alle volken, 11en daarmee was het verbroken. De veehandelaars, die goed op mij letten, begrepen dat ik dit deed in opdracht van de HEER. 12Ik zei tegen hen: ‘Als u tevreden bent, keer me dan mijn loon uit; zo niet, laat het dan maar.’ En ze betaalden mij mijn loon uit, dertig sjekel zilver. 13Toen zei de HEER tegen mij: ‘Bied het de smelter maar aan, dat vorstelijke loon dat zij Me waard vinden.’ Dus bood ik de smelter dat zilver aan en smeet het bij hem in de tempel neer, 14en ik sloeg ook mijn andere staf, Eenheid, in stukken, om de broederschap tussen Juda en Israël te verbreken.

15Toen zei de HEER tegen mij: ‘Rust je nogmaals toe als een herder, als een die niet deugt. 16Ik zal immers in dit land een herder laten optreden die zich om het verdoolde schaap niet bekommert en het afgedwaalde niet zoekt, die het gekwetste niet geneest en het gezonde niet verzorgt, maar die het vlees van de vette dieren opeet en afkluift tot op het bot.’

17Wee de nietsnut van een herder

die de kudde in de steek laat!

Moge het zwaard zijn rechterarm treffen

en zijn rechteroog uitsteken.

Moge zijn arm verschrompelen

en het licht in zijn oog doven.

Zacharia 10-11NBV21Open in de Bijbel

1Voor de koorleider. Op de wijs van De lelies. Een getuigenis. Van Asaf, een psalm.

2Hoor ons, herder van Israël,

die Jozef leidt als een kudde.

U die troont op de cherubs, verschijn in luister

3aan Efraïm, Benjamin en Manasse.

Laat uw kracht ontwaken,

kom, en red ons.

4God, keer ons lot ten goede,

toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.

5HEER, God van de hemelse machten,

hoe lang nog blijft U vertoornd op uw biddende volk?

6U liet ons brood van tranen eten

en een stroom van tranen drinken.

7U hebt andere volken tegen ons opgezet,

onze vijanden drijven de spot met ons.

8God van de hemelse machten, keer ons lot ten goede,

toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.

9U hebt een wijnstok uitgegraven in Egypte,

en volken verdreven om hem te planten.

10U gaf hem een ruime plek,

hij schoot wortel en vulde het land.

11De bergen werden bedekt door zijn schaduw,

de machtige ceders door zijn twijgen,

12hij strekte zijn takken uit tot de zee,

tot aan de Grote Rivier zijn ranken.

13Waarom hebt U zijn omheining vernield?

Voorbijgangers plukken hem leeg,

14wilde zwijnen wroeten hem om,

velddieren vreten hem kaal.

15God van de hemelse machten, keer u tot ons,

kijk neer uit de hemel en zie,

bekommer u om deze wijnstok,

16de stek die uw hand heeft geplant,

het kind dat U zelf hebt grootgebracht.

17Hij is verbrand en weggehakt,

verkwijnd onder uw duistere blik.

18Leg uw hand op uw beschermeling,

het mensenkind dat U hebt grootgebracht.

19Dan zullen wij niet van U wijken.

Laat ons leven, en wij roepen uw naam:

20HEER, God van de hemelse machten, keer ons lot ten goede,

toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.

Psalmen 80NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons