Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 326 / Hebr. 10-13

Bijbeltekst(en)

1Omdat de wet slechts een voorafschaduwing toont van al het goede dat nog komen moet en daarvan niet de gestalte zelf laat zien, heeft hij ook niet de kracht om degenen die jaar in jaar uit God naderen met steeds dezelfde offers ooit tot volmaaktheid te brengen. 2Anders zouden die offers allang niet meer gebracht worden; degenen die aan de dienst deelnemen, zouden immers als ze eenmaal gereinigd zijn geen enkel zondebesef meer hebben. 3Het tegendeel is echter waar: elk jaar worden met die offers de zonden weer in herinnering geroepen – 4bloed van stieren en bokken kan immers onmogelijk zonden wegnemen. 5Daarom zegt Christus bij zijn komst in de wereld:

‘Offers en gaven hebt U niet verlangd,

maar U hebt Mij een lichaam gegeven;

6brand- en reinigingsoffers behaagden U niet.

7Toen heb Ik gezegd: “Hier ben Ik,”

want dit staat in de boekrol over Mij geschreven:

“Ik ben gekomen, God, om uw wil te doen.”’

8Eerst zegt Hij: ‘Offers en gaven hebt U niet verlangd, brand- en reinigingsoffers behaagden U niet’ – ook al zijn dit offers die volgens de wet worden gebracht. 9Dan zegt Hij: ‘Hier ben Ik, Ik ben gekomen om uw wil te doen,’ waarmee Hij het eerste opheft om het tweede van kracht te doen zijn. 10Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, voor eens en altijd.

11De priesters blijven dagelijks hun dienst verrichten en steeds opnieuw dezelfde offers opdragen, die de zonden nooit kunnen wegnemen, 12terwijl Hij, na zijn eenmalig offer voor de zonden, voorgoed zijn plaats aan Gods rechterhand heeft ingenomen, 13waar Hij wacht tot van zijn vijanden een bank voor zijn voeten is gemaakt. 14Door deze ene offergave heeft Hij hen die zich door Hem laten heiligen voorgoed tot volmaaktheid gebracht. 15Hiervan legt ook de heilige Geest voor ons getuigenis af, want nadat Hij gezegd heeft: 16‘Dit is het verbond dat Ik in de toekomst met hen zal sluiten,’ spreekt de Heer: ‘In hun hart zal Ik mijn wetten leggen, in hun verstand zal Ik ze neerschrijven, 17en aan hun zonden en hun wetteloosheid zal Ik niet meer denken.’ 18Waar dat alles vergeven is, daar is geen offer voor de zonde meer nodig.

Geloof en volharding

19Broeders en zusters, dankzij het bloed van Jezus kunnen we zonder schroom het heiligdom binnengaan. 20Hij heeft voor ons met zijn lichaam, door het voorhangsel heen, een nieuwe, levende weg gebaand, 21en doet nu als hogepriester dienst in het huis van God. 22Laten we God dan naderen met een oprecht hart en een vast geloof, nu ons geweten gereinigd is door de besprenkeling van ons hart, en ons lichaam met zuiver water is gewassen. 23Laten we zonder te wankelen datgene blijven belijden waarop we hopen, want Hij die de belofte heeft gedaan is trouw. 24Laten we op elkaar letten en elkaar aansporen tot liefde en goede daden, 25en in plaats van weg te blijven van onze samenkomsten, zoals sommigen doen, elkaar juist bemoedigen, en dat des te meer naarmate u de dag van zijn komst ziet naderen.

26Wanneer we willens en wetens blijven zondigen nadat we de waarheid hebben leren kennen, is er geen enkel offer voor de zonden meer mogelijk, 27en kunnen we niet anders dan huiverend wachten op het oordeel en op het vuur dat de tegenstanders gretig zal verslinden. 28Voor wie de wet van Mozes naast zich neerlegt is er geen pardon; wanneer er ten minste twee getuigen een verklaring tegen hem afleggen, moet hij sterven. 29Hoeveel zwaarder zal dan de straf niet zijn, denkt u, voor wie de Zoon van God vertrapt, het bloed van het verbond ontheiligt – terwijl hij erdoor geheiligd is – en de Geest van de genade veracht? 30We kennen immers degene die gezegd heeft: ‘Het is aan Mij om wraak te nemen, Ik zal vergelden,’ en ook: ‘De Heer zal oordelen over zijn volk.’ 31Huiveringwekkend is het te vallen in de handen van de levende God!

32Herinner u de dagen van weleer, toen u, door het licht beschenen, in een moeizame worsteling met het lijden hebt standgehouden: 33enerzijds kreeg u publiekelijk smaad en verdrukking te verduren, anderzijds was u solidair met hen die hetzelfde moesten doormaken. 34U hebt meegeleefd met de gevangenen onder u, en toen u van uw bezittingen beroofd werd, hebt u dat in vreugde aanvaard, in de wetenschap dat u iets beters bezit, een blijvend bezit voor uzelf. 35Geef die onbeschroomdheid dus niet op, u zult er rijk voor worden beloond. 36Blijf juist volharden, want als u de wil van God doet, zult u ontvangen wat u beloofd is. 37Immers: ‘Nog een heel korte tijd, dan komt Hij die komen zal, Hij blijft niet lang meer weg, 38en dan zullen mijn rechtvaardigen leven door hun geloof,’ maar ook: ‘Wie terugdeinst ben Ik niet langer welgezind.’ 39Wij echter behoren niet tot degenen die terugdeinzen en ten onder gaan, maar tot hen die door hun geloof behouden blijven.

Voorbeeldig geloof

1Geloof is de zekerheid dat alles waarop we hopen werkelijkheid wordt, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien. 2Om hun geloof werden de mensen uit vroeger tijden geprezen. 3Door geloof komen we tot het inzicht dat het heelal door het woord van God geordend is, dat dus het zichtbare is ontstaan uit het niet-zichtbare.

4Door zijn geloof had het offer dat Abel aan God bracht meer waarde dan dat van Kaïn. Over Abel wordt dan ook lovend gesproken als over een rechtvaardige – God zelf liet zich prijzend uit over zijn gaven –, en door zijn geloof klinkt zijn stem nog steeds, ook al is hij gestorven. 5Door zijn geloof werd Henoch naar elders overgebracht, om niet te hoeven sterven; hij werd niet meer gevonden, omdat God hem had weggenomen. Hij stond immers al vóór zijn opneming bekend als iemand die God welgevallig was. 6Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat en dat Hij beloont wie Hem zoeken. 7Door zijn geloof bouwde Noach, toen God hem een aanwijzing had gegeven over wat er stond te gebeuren maar nog voor niemand zichtbaar was, vol ontzag een ark om zijn familie te redden. Zo veroordeelde hij de wereld en viel de gerechtigheid die voortkomt uit geloof hem als erfenis ten deel.

8Door zijn geloof ging Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam op weg naar een plaats die hij als erfenis zou ontvangen, en hij ging op weg zonder te weten waarheen. 9Door zijn geloof trok hij naar het land dat hem beloofd was maar hem nog niet toebehoorde. Samen met Isaak en Jakob, mede-erfgenamen van de belofte, woonde hij daar in tenten 10omdat hij uitzag naar de stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd. 11Door haar geloof ontving ook Sara, hoewel ze onvruchtbaar was gebleven en niet meer in de bloei van haar leven was, de kracht om een kind voort te brengen, en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan. 12Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was, ontelbaar veel nakomelingen voort, zo veel als er sterren aan de hemel zijn en zand op het strand langs de zee.

13Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was hebben ze geen werkelijkheid zien worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden als vreemdelingen en gasten. 14Door zo te spreken lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland. 15En daarmee bedoelden ze niet het vaderland waaruit ze weggetrokken waren, anders waren ze daarheen wel teruggekeerd. 16Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter vaderland: het hemelse. Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden en heeft Hij voor hen een stad gereedgemaakt.

17Door zijn geloof kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen. Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren. 18Terwijl er tegen hem gezegd was: ‘Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen,’ 19zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de dood op te wekken, en daarom kreeg hij hem ook terug, bij wijze van voorafbeelding. 20Door zijn geloof zegende Isaak Jakob en Esau, ook met het oog op de toekomst. 21Door zijn geloof kon Jakob op zijn sterfbed de beide zonen van Jozef zegenen; daarna knielde hij neer, steunend op de greep van zijn stok. 22Door zijn geloof sprak Jozef aan het eind van zijn leven al over de uittocht van het volk van Israël en gaf hij opdracht zijn gebeente dan mee te nemen.

23Door hun geloof konden Mozes’ ouders hem na zijn geboorte drie maanden verborgen houden. Ze zagen dat het een mooi kind was en waren niet bang voor het bevel van de koning. 24Door zijn geloof weigerde Mozes, toen hij volwassen werd, aangesproken te worden als zoon van een dochter van de farao. 25Liever werd hij even slecht behandeld als het volk van God dan dat hij vluchtig voordeel had bij de zonde; 26omdat hij uitzag naar de beloning waardeerde hij de smaad van Christus hoger dan de schatten van Egypte. 27Door zijn geloof verliet hij Egypte zonder angst voor de woede van de koning; hij volhardde, als zag hij de Onzienlijke. 28Door zijn geloof liet hij het pesachfeest vieren, en de deurposten met bloed besprenkelen opdat de doodsengel Israëls eerstgeborenen geen haar zou krenken. 29Door hun geloof konden de Israëlieten door de Rode Zee trekken als over droog land; toen de Egyptenaren dat ook probeerden werden zij verzwolgen. 30Door dat geloof vielen de muren van Jericho toen het volk er zeven dagen lang omheen getrokken was. 31Door haar geloof ontving de hoer Rachab de verkenners gastvrij in haar huis en is ze niet met de ongehoorzame inwoners van haar stad omgekomen.

32Wat valt hier nog aan toe te voegen? De tijd ontbreekt me om te vertellen over Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel, en over de profeten, 33die door hun geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid lieten gelden, en kregen wat hun beloofd was; die leeuwen de muil toeklemden, 34aan vuur de laaiende kracht ontnamen en ontkwamen aan de houw van het zwaard; die in zwakheid kracht ontvingen, in de oorlog machtige helden werden en vijandelijke legers op de vlucht joegen. 35Vrouwen kregen hun doden terug doordat die uit de dood opstonden. Anderen werden gemarteld tot de dood erop volgde en wilden van geen vrijlating weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding. 36Weer anderen kregen te maken met bespotting en geseling, zelfs met arrestatie en gevangenschap. 37Ze werden gestenigd of doormidden gezaagd, of stierven door een moordend zwaard. Ze zwierven rond in schapenvachten of geitenvellen, berooid, vernederd en mishandeld. 38Ze doolden door verlaten oorden en berggebieden en verscholen zich in grotten en holen onder de grond. Ze waren voor de wereld te goed. 39Al deze mensen, die van oudsher om hun geloof geprezen worden, hebben de belofte niet in vervulling zien gaan 40omdat God voor ons iets beters had voorzien, en Hij hen niet zonder ons de volmaaktheid wilde laten bereiken.

1Nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij elke last van ons afwerpen, evenals de zonde waarin we steeds weer verstrikt raken, en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt. 2Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: met de vreugde voor ogen die voor Hem in het verschiet lag, heeft Hij het kruis verdragen en de schande ervan aanvaard, en heeft Hij zijn plaats ingenomen aan de rechterzijde van de troon van God. 3Laat tot u doordringen hoe Hij standhield toen de zondaars zich zo tegen Hem verzetten, opdat u niet de moed verliest en het opgeeft. 4U hebt in uw strijd tegen de zonde uw leven nog niet op het spel gezet. 5Kennelijk bent u de bemoediging vergeten die tot u als tot kinderen wordt gericht: ‘Mijn zoon, je mag een vermaning van de Heer nooit terzijde schuiven en nooit opgeven als je door Hem terechtgewezen wordt, 6want de Heer berispt wie Hij liefheeft, straft elk kind waarvan Hij houdt.’ 7Houd vol, het betreft hier immers een leerschool, God behandelt u als zijn kinderen. Welk kind wordt niet door zijn vader berispt? 8Maar als u die leerschool niet doorloopt zoals alle anderen vóór u, dan bent u geen kinderen, maar bastaards. 9Daar komt nog bij dat wij voor onze aardse vaders, door wie we werden opgevoed, respect hadden; hoeveel te meer zullen we ons dan niet onderwerpen aan het gezag van de Vader van alle geesten, en dan leven? 10Onze aardse vaders berispten ons maar voor korte tijd en naar eigen goeddunken, maar Hij berispt ons voor onze eigen bestwil, om ons te laten delen in zijn heiligheid. 11Een vermaning lijkt op het moment zelf geen vreugde te brengen, slechts verdriet, maar wie erdoor gevormd is plukt er op den duur de vruchten van: een leven in vrede en gerechtigheid. 12Hef daarom uw slappe handen op, strek uw knikkende knieën, 13en kies rechte paden, zodat een voet die gekneusd is niet verder ontwricht raakt, maar juist geneest.

Aansporingen en groeten

14Streef ernaar in vrede te leven met allen en leid een heilig leven; wie dat niet doet zal de Heer niet zien. 15Zorg ervoor dat niemand zich de genade van God laat ontgaan, dat er geen giftige kiem opschiet die onrust veroorzaakt en met zijn bitterheid velen besmet, 16en dat niemand ontucht pleegt of het heilige zozeer minacht als Esau, die voor één enkel bord eten zijn eerstgeboorterecht verkocht. 17U weet immers dat hij daarna, toen hij alsnog de zegen wilde verkrijgen, afgewezen werd; hij kon het niet meer ongedaan maken, ook al smeekte hij er in tranen om.

18U bent niet, zoals het volk destijds, iets tastbaars genaderd, geen allesverzengend vuur, dreigende duisternis en woeste wind, 19geen bazuingeschal en stemgedonder. Toen het volk die stem hoorde, smeekte het dat er geen woord meer tot hen zou worden gesproken, 20omdat wat hun werd opgelegd ondraaglijk was: ‘Zelfs een dier dat de berg aanraakt, moet gestenigd worden!’ 21Zo schrikbarend was de verschijning dat Mozes uitriep: ‘Ik sidder van angst!’ 22Nee, u bent de Sionsberg genaderd, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en duizenden engelen die in vreugde bijeen zijn, 23de gemeenschap van eerstgeborenen, die in de hemel ingeschreven zijn; u bent God genaderd, de rechter van allen, en de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid gekomen zijn, 24de bemiddelaar van een nieuw verbond, Jezus, en het gesprenkelde bloed dat krachtiger spreekt dan dat van Abel.

25Let op dat u Hem die spreekt niet afwijst. Want als zij al niet ontkomen zijn toen ze degene afwezen die hen op aarde onderrichtte, dan kunnen wij, wanneer we ons afkeren van degene die dat vanuit de hemel doet, helemaal niet ontkomen. 26Destijds deed zijn stem de aarde beven, nu heeft Hij deze belofte gedaan: ‘Nog eenmaal zal Ik de aarde doen beven, en niet alleen de aarde maar ook de hemel.’ 27Met dat ‘nog eenmaal’ wordt bedoeld dat wat geschapen is, wankelt en verdwijnt, zodat alleen blijft wat onwankelbaar is. 28Laten we dankbaar zijn omdat we een onwankelbaar koninkrijk ontvangen; zo kunnen we God dienen zoals het Hem behaagt, met eerbied en ontzag. 29Onze God is een verterend vuur!

1Houd de onderlinge liefde in stand 2en houd de gastvrijheid in ere, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen. 3Bekommer u om de gevangenen alsof u samen met hen gevangenzat, en om de mishandelden alsof u zelf mishandeld werd.

4Houd het huwelijk in ere, in alle omstandigheden, en houd het echtelijk bed zuiver, want ontuchtplegers en echtbrekers zal God veroordelen. 5Laat uw leven niet beheersen door geldzucht, neem genoegen met wat u hebt. Hij heeft immers zelf gezegd: ‘Nooit zal Ik u afvallen, nooit zal Ik u verlaten,’ 6zodat we vol vertrouwen kunnen zeggen: ‘De Heer is mijn helper, ik heb niets te vrezen. Wat zouden mensen mij kunnen doen?’

7Denk aan uw leiders, die het woord van God aan u hebben verkondigd, neem een voorbeeld aan hun geloof en kijk vooral goed hoe hun levenswandel eindigt. 8Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid!

9Laat u niet misleiden door allerlei vreemdsoortige leerstellingen; we doen er goed aan ons te laten sterken door genade, niet door spijzen waar de aanhangers van die stellingen in het geheel geen baat bij hadden. 10Wij hebben een altaar waarvan zij die in de tent dienstdoen niet mogen eten. 11De offerdieren, waarvan het bloed door de hogepriester het heiligdom wordt binnengedragen voor het reinigingsoffer, worden buiten het kamp verbrand. 12Daarom heeft ook Jezus, om met zijn eigen bloed het volk te heiligen, buiten de stadspoort geleden. 13Laten we dus het kamp verlaten, ons bij Hem voegen en delen in zijn vernedering. 14We hebben hier immers geen blijvende stad, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt. 15Laten we met Jezus’ tussenkomst voortdurend aan God een dankoffer brengen: het huldebetoon van lippen die zijn naam belijden. 16En houd de liefdadigheid en de onderlinge solidariteit in ere, want dat zijn offers waarin God behagen schept.

17Gehoorzaam uw leiders en schik u naar hen, want zij waken over uw leven en zullen daarvan ook rekenschap moeten afleggen. Zorg ervoor dat zij hun taak met vreugde kunnen vervullen, zodat ze geen reden tot klagen hebben: dat zou u zeker niet ten goede komen.

18Bid voor ons. We zijn ervan overtuigd dat ons geweten zuiver is, omdat we er op elk terrein naar streven het goede te doen. 19Toch vraag ik dringender dan ooit om uw gebed, zodat ik des te eerder bij u zal worden teruggebracht. 20Moge de God van de vrede, die onze Heer Jezus, de machtige herder van de schapen, door het bloed van het eeuwig verbond uit het dodenrijk heeft weggeleid, 21u toerusten met al het goede, zodat u zijn wil kunt doen. Moge Hij in ons datgene tot stand brengen wat Hem welgevallig is, door Jezus Christus, aan wie de eer toekomt, tot in alle eeuwigheid. Amen.

22Ik vraag u dringend, broeders en zusters, ontvankelijk te zijn voor deze woorden van bemoediging, ook al heb ik u maar beknopt geschreven. 23Wist u dat onze broeder Timoteüs is vrijgelaten? Als hij snel genoeg komt, zullen wij u samen kunnen bezoeken.

24Groet al uw leiders en alle heiligen. De gelovigen uit Italië laten u groeten. 25Genade zij met u allen.

Hebreeën 10-13NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons