Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 325 / Hebr. 7-9

Bijbeltekst(en)

Priester voor altijd

1Want deze Melchisedek, koning van Salem en priester van de allerhoogste God, ging Abraham tegemoet toen deze terugkeerde van zijn overwinning op de koningen, en zegende hem, 2waarna Abraham hem een tiende van alle buit gaf. Zijn naam betekent ‘koning van de gerechtigheid’, en verder is hij ook koning van Salem, dat is ‘koning van de vrede’. 3Hij heeft geen vader of moeder, geen stamboom, geen oorsprong of levenseinde; hij is priester voor altijd, en daarin lijkt hij op de Zoon van God. 4Hieraan kunt u zien hoe belangrijk hij was: Abraham, de aartsvader, gaf hem een tiende van wat hij had buitgemaakt. 5De afstammelingen van Levi die het priesterambt ontvangen, moeten volgens de wet tienden heffen van het volk, dat wil zeggen van hun broeders en zusters, die toch ook nakomelingen van Abraham zijn. 6Maar hoewel hij niet met hen verwant was, heeft Melchisedek tienden geïnd van Abraham en de man gezegend die de beloften ontvangen had. 7Het staat buiten kijf dat de mindere altijd gezegend wordt door de meerdere. 8Bovendien worden in het ene geval tienden ontvangen door sterfelijke mensen, in het andere door iemand van wie wordt getuigd dat hij leeft. 9Zo zouden we dan kunnen zeggen dat ook Levi, de ontvanger van tienden, tienden afgedragen heeft, en wel via Abraham, 10aangezien Levi nog in de schoot van zijn vader was toen Melchisedek Abraham tegemoetkwam.

11Had het Levitische priesterschap – dat de basis vormde voor de wet die het volk ontving – de volmaaktheid gebracht, dan was het niet meer nodig geweest te zeggen dat er een andere priester zou worden aangesteld, een priester zoals Melchisedek, en niet zoals Aäron. 12Maar wanneer het priesterschap verandert, verandert onherroepelijk ook de wet. 13Welnu, degene over wie dit alles wordt gezegd, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich in dienst van het altaar gesteld heeft. 14Het is immers bij iedereen bekend dat onze Heer is voortgekomen uit Juda, en deze stam is door Mozes nooit met priesters in verband gebracht.

15Nog duidelijker wordt het nu deze nieuwe priester, het evenbeeld van Melchisedek, 16geen priester geworden is op grond van de in de wet vereiste menselijke afstamming, maar door de kracht van zijn onvergankelijk leven. 17Over Hem wordt immers verklaard: ‘Jij bent priester voor eeuwig, zoals Melchisedek.’ 18Het eerder gegeven gebod wordt ongeldig verklaard omdat het te beperkt is en niet voldoet 19– de wet heeft trouwens in geen enkel opzicht de volmaaktheid gebracht –, maar de hoop op iets beters treedt ervoor in de plaats, waardoor wij God dichter kunnen naderen.

20Bovendien is er sprake van een bekrachtiging onder ede. De Levitische priesters ontvingen het priesterschap zonder dat het door een eed bekrachtigd werd, 21Jezus daarentegen ontving het mét een dergelijke bekrachtiging, toen tegen Hem werd gezegd: ‘De Heer heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: “Jij bent priester voor eeuwig.”’ 22Daardoor staat Jezus garant voor een beter verbond. 23Zij moesten met velen zijn, omdat de dood hun belette priester te blijven, 24maar omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, is ook zijn priesterschap eeuwig. 25Zo kan Hij allen die God door Hem naderen volkomen redden, omdat Hij voor altijd leeft en zo voor hen kan pleiten.

26Een hogepriester als Hij hadden we ook nodig, iemand die heilig, schuldeloos en zuiver is, van de zondaars afgescheiden en ver boven de hemelsferen verheven. 27Hij hoeft niet, zoals de andere hogepriesters, elke dag eerst offers op te dragen voor zijn eigen zonden en dan voor die van het volk; dat heeft Hij immers voor eens en altijd gedaan toen Hij zichzelf offerde. 28De wet stelt mensen aan als hogepriester, en mensen zijn behept met zwakheid, maar met de bekrachtiging onder ede die later werd uitgesproken dan de wet, is de Zoon aangesteld, die voor altijd de volmaaktheid heeft bereikt.

Het eerste verbond en het nieuwe verbond

1De kern van mijn betoog is dat wij zo’n hogepriester hebben: één die in de hemel plaatsgenomen heeft aan de rechterzijde van de troon van Gods majesteit 2en die de dienst vervult in het ware heiligdom, de tent die door de Heer en niet door mensen is opgericht. 3Iedere hogepriester wordt aangesteld om gaven en offers op te dragen, en dus had ook Hij iets nodig om te offeren. 4Op aarde zou Jezus geen priester zijn, want daar zijn al priesters die offergaven opdragen zoals de wet dat voorschrijft. 5Zij verrichten hun dienst in wat een afspiegeling, een schaduwbeeld is van het hemelse heiligdom, zoals dat aan Mozes geopenbaard werd toen hij begon met het oprichten van de tabernakel: ‘Let erop,’ zegt God immers, ‘dat je alles vervaardigt volgens het ontwerp dat je op de berg getoond is.’ 6Maar Jezus is dus aangesteld voor een eerbiedwaardiger dienst, in die zin dat Hij bemiddelaar is van een beter verbond, dat zijn wettelijke grondslag heeft gekregen in betere beloften.

7Zou het eerste verbond zonder gebreken zijn geweest, dan was er geen ruimte geweest voor een tweede. 8Maar God berispt zijn volk met de woorden: ‘De dag zal komen – spreekt de Heer – dat Ik een nieuw verbond zal sluiten met het volk van Israël en met het volk van Juda. 9Niet een verbond zoals Ik dat sloot met hun voorouders toen Ik hen bij de hand nam om hen weg te leiden uit Egypte, want aan dat verbond zijn ze niet trouw gebleven. Daarom heb Ik me niet langer om hen bekommerd – spreekt de Heer. 10Maar dit is het verbond dat Ik in de toekomst met het volk van Israël zal sluiten – spreekt de Heer: In hun verstand zal Ik mijn wetten leggen en in hun hart zal Ik ze neerschrijven. Dan zal Ik hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 11Volksgenoten zullen elkaar niet meer hoeven te onderwijzen, men zal elkaar niet meer hoeven te zeggen: “Ken de Heer!”, want allen zullen Mij kennen, van klein tot groot. 12Ik zal hun wandaden vergeven en aan hun zonden zal Ik niet meer denken.’ 13Op het moment dat Hij spreekt over een nieuw verbond heeft Hij het eerste al als verouderd bestempeld. En wat veroudert en verjaart, is de teloorgang nabij.

1Het eerste verbond bevatte bepalingen voor de rituelen van de dienst en het aardse heiligdom. 2De voorste tent, die is ingericht met de kandelaar en de tafel voor de toonbroden, wordt het heilige genoemd. 3Achter het tweede voorhangsel bevindt zich de tent die het allerheiligste genoemd wordt. 4Daar staan het vergulde reukofferaltaar en de ark van het verbond, die langs alle zijden met goud overtrokken is en waarin zich de vergulde kruik met het manna, Aärons staf die gebloeid heeft en de platen met de verbondstekst bevinden; 5daarop staan de cherubs als teken van Gods majesteit, zij bedekken de verzoeningsplaat met hun schaduw. Op dit alles kunnen we nu niet in detail ingaan. 6In het aldus ingerichte heiligdom gaan de priesters voortdurend de voorste tent binnen om hun dienst te vervullen, 7maar de tweede tent gaat alleen de hogepriester binnen, slechts eenmaal per jaar en nooit zonder het bloed dat hij offert voor zichzelf en voor de zonden die het volk uit onwetendheid heeft begaan. 8Hiermee maakt de heilige Geest duidelijk dat de weg naar het hemelse heiligdom niet zichtbaar is zolang de eerste tent nog dienstdoet. 9Dit alles is een zinnebeeld voor de huidige tijd: er worden daar gaven en offers gebracht die het geweten van degenen die ze opdragen niet tot volmaaktheid kunnen brengen; 10het gaat alleen om voedsel, drank en rituele wassingen, om bepalingen over uiterlijkheden die slechts gelden tot aan de nieuwe orde.

11Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: Hij is door een indrukwekkender en volmaakter tent – die niet door mensenhanden gemaakt is en niet behoort tot onze schepping – 12voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft Hij een eeuwige verlossing verworven. 13Want als het lichaam van wie onrein is al wordt gereinigd en geheiligd wanneer het besprenkeld wordt met het bloed van bokken en stieren of bestrooid met de as van een jonge koe, 14hoeveel te meer zal dan niet het bloed van Christus, die dankzij de eeuwige Geest zichzelf heeft kunnen opdragen als offer zonder smet, ons geweten reinigen van daden die tot de dood leiden, en het heiligen voor de dienst aan de levende God?

15Zo is Hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond; Hij is immers gestorven om ons te verlossen van de overtredingen tegen het eerste verbond. Nu kunnen allen die geroepen zijn het beloofde eeuwige erfdeel ontvangen. 16Bij een testament is het noodzakelijk dat de dood van de erflater wordt vastgesteld. 17Een testament is immers pas geldig na overlijden, het heeft geen rechtskracht wanneer de erflater nog leeft. 18Daarom is ook het eerste verbond niet zonder bloed ingewijd. 19Want nadat Mozes alle voorschriften van de wet aan heel het volk had voorgelezen, nam hij het bloed van jonge stieren en bokken, water, karmozijnrode wol en majoraan, en besprenkelde zowel het boek zelf als heel het volk, 20en verklaarde: ‘Dit is het bloed van het verbond dat God aan u heeft opgelegd.’ 21Vervolgens besprenkelde hij op dezelfde manier de tabernakel en alle voor de eredienst benodigde voorwerpen met het bloed. 22Volgens de wet wordt inderdaad vrijwel alles met bloed gereinigd, want als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats.

23Als het dus noodzakelijk is dat de afbeeldingen van wat zich in de hemel bevindt op die manier gereinigd worden, dan moet wat in de hemel zelf is met veel betere offergaven worden gereinigd. 24Christus is immers geen heiligdom binnengegaan dat door mensenhanden is gemaakt, een afbeelding van het hemelse heiligdom, maar de hemel zelf, waar Hij nu bij God voor ons pleit. 25Hij offert zichzelf daar niet telkens opnieuw; Hij is dus niet te vergelijken met de hogepriester die elk jaar het heiligdom binnengaat, met bloed dat het zijne niet is, 26want dan zou Hij sinds de grondvesting van de wereld telkens opnieuw hebben moeten lijden. Nee, Hij heeft zich bij de voltooiing van de tijden eenmaal geopenbaard, om met zijn offer de zonde teniet te doen. 27Mensen moeten eenmaal sterven en daarna volgt het oordeel. 28Net zo zeker is het dat Christus, die eenmaal is geofferd om de zonden van velen te dragen, voor een tweede maal zal verschijnen, niet om opnieuw de zonde op zich te nemen, maar om te redden wie Hem verwachten.

Hebreeën 7-9NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons