Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 281 / 1Kron. 24-26, Ps. 48

Bijbeltekst(en)

Indeling van de Levitische priesters

1De nakomelingen van Aäron, ingedeeld in afdelingen:

Zonen van Aäron: Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar. 2Nadab en Abihu stierven eerder dan hun vader en lieten geen zonen na, zodat alleen Eleazar en Itamar het priesterambt uitoefenden. 3Samen met Sadok uit de familie van Eleazar en Achimelech uit de familie van Itamar deelde David de nakomelingen van Aäron in een dienstrooster in. 4De familie van Eleazar bleek meer familiehoofden te tellen dan de familie van Itamar, daarom werd de familie van Eleazar naar zestien hoofden ingedeeld en de familie van Itamar naar acht. 5Ze werden door loting ingedeeld, zonder onderscheid, want zowel onder de nakomelingen van Eleazar als onder de nakomelingen van Itamar bevinden zich dienaren van het heiligdom en dienaren van God. 6Ten overstaan van de koning en zijn raadsheren, van de priesters Sadok en Achimelech, de zoon van Abjatar, en van de familiehoofden van de priesters en de Levieten schreef hofschrijver Semaja, de zoon van Netanel, een Leviet, de groepen in. Daarbij kreeg de familie van Eleazar steeds twee beurten en de familie van Itamar één.

7Het eerste lot viel op Jojarib, het tweede op Jedaja, 8het derde op Charim, het vierde op Seorim, 9het vijfde op Malkia, het zesde op Miamin, 10het zevende op Hakkos, het achtste op Abia, 11het negende op Jesua, het tiende op Sechanja, 12het elfde op Eljasib, het twaalfde op Jakim, 13het dertiende op Chuppa, het veertiende op Jesebab, 14het vijftiende op Bilga, het zestiende op Immer, 15het zeventiende op Chezir, het achttiende op Happisses, 16het negentiende op Petachja, het twintigste op Jechezkel, 17het eenentwintigste op Jachin, het tweeëntwintigste op Gamul, 18het drieëntwintigste op Delaja, het vierentwintigste op Maäzja. 19Volgens dit rooster moesten zij aantreden in de tempel van de HEER, om daar de plichten te vervullen die hun voorvader Aäron voor hen had vastgelegd op bevel van de HEER, de God van Israël.

Indeling van de overige Levieten

20De indeling van de overige Levieten:

Zoon van Amram: Subaël; zoon van Subaël: Jechdejahu. 21Rechabja; zoon van Rechabja: Jissia, een familiehoofd. 22De Jisharieten: Selomot; zonen van Selomot: Jachat 23en Benai. Jeria, Amarja, de tweede, Jachaziël, de derde, Jekamam, de vierde. 24Zoon van Uzziël: Micha; zoon van Micha: Samir. 25De broer van Micha: Jissia; zoon van Jissia: Zecharja. 26Zonen van Merari: Machli en Musi. Zonen van zijn zoon Jaäziahu – 27de zonen van Merari’s zoon Jaäziahu: Soham, Zakkur en Ibri. 28Machli: Elazar; deze had geen zonen. 29Kis; zoon van Kis: Jerachmeël. 30Zonen van Musi: Machli, Eder en Jerimot. Dit waren de overige Levieten, ingedeeld volgens hun families. 31Ook zij werden, net als hun verwanten, de nakomelingen van Aäron, door loting ingedeeld ten overstaan van koning David, van Sadok en Achimelech, en van de familiehoofden van de priesters en de Levieten, zonder onderscheid te maken tussen de families van de hoofden en de families van hun jongere broers.

De zangers

1De nakomelingen van Asaf, Heman en Jedutun werden door David en de hoofden van de eredienst van de gewone taken vrijgesteld om de lofliederen te zingen onder begeleiding van lieren, harpen en cimbalen. Hier volgt de lijst van de mannen die deze taak moesten verrichten: 2Uit de familie van Asaf: Zakkur, Josef, Netanja en Asarela, zonen van Asaf. Zij begeleidden Asaf wanneer hij de lofliederen zong volgens de aanwijzingen van de koning. 3Uit de familie van Jedutun: Jedutuns zes zonen Gedalja, Seri, Jesaja, Chasabja en Mattitja. Zij begeleidden hun vader Jedutun wanneer hij onder begeleiding van de lier zong om de HEER te loven en te prijzen. 4Uit de familie van Heman: Hemans zonen Bukkiahu, Mattanja, Uzziël, Sebuel en Jerimot, Chananja, Chanani, Eliata, Giddalti en Romamti-Ezer, Josbekasa, Malloti, Hotir en Machaziot. 5Zij waren de zonen van Heman, de ziener van de koning, die de woorden van God ontving en ze kracht bijzette. (God schonk Heman veertien zonen en drie dochters.) 6Zij allen begeleidden hun vaders Asaf, Jedutun en Heman op cimbalen, harpen en lieren bij de lofzang in de tempel van de HEER, en luisterden zo, volgens de aanwijzingen van de koning, de dienst in de tempel van God op. 7Met hun andere verwanten die in de zangkunst voor de HEER waren opgeleid, bestond de groep volleerde zangers uit tweehonderdachtentachtig man.

8De zangers werden door loting in wisseldienst ingedeeld, zonder onderscheid te maken tussen jong en oud, volleerde zangers en leerlingen. 9Het eerste lot viel op de familie van Asaf, op Josef; het tweede viel op Gedalja, met zijn verwanten en zonen samen twaalf man; 10het derde op Zakkur, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 11het vierde op Jisri, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 12het vijfde op Netanja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 13het zesde op Bukkiahu, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 14het zevende op Jesarela, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 15het achtste op Jesaja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 16het negende op Mattanja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 17het tiende op Simi, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 18het elfde op Azarel, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 19het twaalfde op Chasabja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 20het dertiende op Subaël, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 21het veertiende op Mattitja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 22het vijftiende op Jeremot, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 23het zestiende op Chananja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 24het zeventiende op Josbekasa, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 25het achttiende op Chanani, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 26het negentiende op Malloti, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 27het twintigste op Eliata, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 28het eenentwintigste op Hotir, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 29het tweeëntwintigste op Giddalti, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 30het drieëntwintigste op Machaziot, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; 31het vierentwintigste op Romamti-Ezer, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man.

De poortwachters

1De afdelingen van de poortwachters:

Uit de familie van Korach: Meselemja, de zoon van Kore uit de familie van Asaf. 2Meselemja had de volgende zonen: Zecharja, de oudste, Jediaël, de tweede, Zebadja, de derde, Jatniël, de vierde, 3Elam, de vijfde, Jochanan, de zesde, en Eljoënai, de zevende. 4Obed-Edom had de volgende zonen: Semaja, de oudste, Jozabad, de tweede, Joach, de derde, Sachar, de vierde, Netanel, de vijfde, 5Ammiël, de zesde, Issachar, de zevende, en Peülletai, de achtste – God had hem rijk gezegend. 6De zonen die Obed-Edoms zoon Semaja kreeg, waren gezaghebbende familiehoofden, want het waren dappere krijgslieden. 7Zonen van Semaja: Otni, Refaël, Obed en Elzabad. Zijn verwanten Elihu en Semachjahu waren eveneens dappere mannen. 8Zij en hun zonen en neven waren allen nakomelingen van Obed-Edom, stuk voor stuk dappere, op hun taak berekende mannen: tweeënzestig man uit de familie van Obed-Edom. 9Meselemja had achttien zonen en broers, allemaal dappere mannen. 10Chosa, uit de familie van Merari, had de volgende zonen: Simri, de belangrijkste – hij was niet de oudste, maar zijn vader had hem boven zijn broers verheven –, 11Chilkia, de tweede, Tebaljahu, de derde, en Zecharja, de vierde. Alle zonen en broers meegerekend telde de familie van Chosa dertien mannen.

12Net zoals hun verwanten deden ook de poortwachters, in afdelingen ingedeeld naar hun hoofdmannen, bij toerbeurt dienst bij de tempel van de HEER. 13De verschillende poorten werden door loting aan de hoofdmannen toegewezen, zonder onderscheid te maken tussen jong en oud. 14Het lot voor de wacht in het oosten viel op Selemja. Daarna werd er geloot voor zijn zoon Zecharja, een wijze raadsman. Zijn lot viel op het noorden. 15Het lot van Obed-Edom viel op het zuiden, dat van zijn zonen op de voorraadkamers, 16en dat van Suppim en Chosa op het westen, met de Sallechetpoort aan het eind van de oplopende straat. Voor alle wachtdiensten gold hetzelfde: 17dagelijks stonden er zes Levieten in het oosten, vier in het noorden, vier in het zuiden, bij de voorraadkamers tweemaal twee 18en bij het graandepot in het westen vier aan de straatkant en twee naast het depot. 19Dit waren de afdelingen van de poortwachters uit de familie van Korach en de familie van Merari.

De schatbewaarders, rechters en bestuursambtenaren

20Andere Levieten kregen de volgende taken:

Achia werd belast met het toezicht op de schatkamers van de tempel van God en de schatkamers waar de wijgeschenken werden bewaard. 21-22Ook Jechiëls nakomelingen Zetam en zijn broer Joël, uit de familie van Ladan, werden belast met het toezicht op de schatkamers van de tempel van de HEER. De hoofden van de familie van de Gersoniet Ladan waren namelijk afstammelingen van Jechiël.

23De afstammelingen van Amram, Jishar, Chebron en Uzziël kregen de volgende taken: 24Sebuel, een afstammeling van Mozes’ zoon Gersom, werd opperschatbewaarder. 25Een familielid van hem was Selomit, de zoon van Zichri, die de zoon was van Joram, de zoon van Jesaja, de zoon van Rechabja, de zoon van Eliëzer. 26Deze Selomit en zijn verwanten werden belast met het toezicht op de schatkamers waar de wijgeschenken werden bewaard die door koning David, de familiehoofden, de bevelhebbers over duizend en die over honderd man en de legeraanvoerders aan de HEER waren afgestaan; 27zij hadden steeds een deel van hun oorlogsbuit geheiligd om het heiligdom van de HEER te onderhouden. 28Ook de voorwerpen die aan de HEER waren afgestaan door de ziener Samuel, door Saul, de zoon van Kis, Abner, de zoon van Ner, Joab, de zoon van Seruja, en vele anderen, werden toevertrouwd aan de zorg van Selomit en zijn verwanten.

29Kenanja en zijn zonen, uit de familie van Jishar, werden benoemd als griffiers en rechters buiten Jeruzalem. 30Chasabja en zijn verwanten, zeventienhonderd aanzienlijke mannen uit de familie van Chebron, behartigden de staatszaken van Israël in het gebied ten westen van de Jordaan. Zij dienden zowel de belangen van de HEER als de belangen van de koning. 31Jeria, het hoofd van de familie van Chebron – toen de stamboom van zijn familie in het veertigste regeringsjaar van David werd onderzocht, bleek in Jazer in Gilead een aantal aanzienlijke personen te wonen –, 32werd met zijn verwanten, zevenentwintighonderd aanzienlijke familiehoofden, door koning David belast met het toezicht op de godsdienstige en bestuurlijke zaken in de stamgebieden van Ruben, Gad en Oost-Manasse.

1 Kronieken 24-26NBV21Open in de Bijbel

1Een lied, een psalm van de Korachieten.

2Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe.

In de stad van onze God, op zijn heilige berg

3– schone hoogte, vreugde van heel de aarde,

Sionsberg, flank op het noorden,

zetel van de grote koning –

4in haar vesting weet men:

God is onze burcht.

5Koningen sloten zich aaneen,

samen trokken zij ten strijde.

6Maar wat zij zagen, verbijsterde hen,

verschrikt namen zij de vlucht.

7Een siddering greep hen daar aan,

zoals krampen een barende vrouw,

8zoals de oosterstorm inbeukt

op schepen uit Tarsis.

9In de stad van de HEER van de hemelse machten,

in de stad van onze God,

hebben wij gezien wat wij hadden gehoord:

God houdt haar voor eeuwig in stand. sela

10In uw tempel, God,

gedenken wij uw blijken van trouw.

11Zoals uw naam, o God, zo reikt ook uw roem

tot aan de einden der aarde,

uw rechterhand is vol van gerechtigheid.

12De Sionsberg verheugt zich,

de steden van Juda juichen

om uw rechtvaardige daden.

13Ga rond Sion, trek eromheen,

tel zijn torens.

14Bezie met aandacht zijn muren,

bewonder zijn vesting

en vertel aan uw nageslacht:

15‘Zo is God,

onze God, nu en altijd,

Hij is het die ons leidt, voor eeuwig.’

Psalmen 48NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons