Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 273 / 1Kron. 3-4, Pred. 3-4

Bijbeltekst(en)

Afstammelingen van David

1Dit zijn de zonen die David in Hebron kreeg: de oudste was Amnon, een zoon van Achinoam uit Jizreël; de tweede was Daniël, een zoon van Abigaïl uit Karmel; 2de derde was Absalom, een zoon van Maächa, die een dochter was van koning Talmai van Gesur; de vierde was Adonia, een zoon van Chaggit; 3de vijfde was Sefatja, een zoon van Abital; de zesde was Jitream, een zoon van zijn vrouw Egla. 4Zes zonen kreeg hij in Hebron, waar hij zeven jaar en zes maanden regeerde. In Jeruzalem regeerde hij drieëndertig jaar 5en daar kreeg hij de volgende kinderen: Sima, Sobab, Natan en Salomo, de vier zonen van Batsua, de dochter van Ammiël; 6-9verder nog negen zonen: Jibchar, Elisama en Elifelet, Noga, Nefeg en Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet, en dan nog de zonen van zijn bijvrouwen; hun zus was Tamar.

10Salomo was de vader van Rechabeam, die de vader was van Abia, de vader van Asa, de vader van Josafat, 11de vader van Joram, de vader van Achazja, de vader van Joas, 12de vader van Amasja, de vader van Azarja, de vader van Jotam, 13de vader van Achaz, de vader van Hizkia, de vader van Manasse, 14de vader van Amon, de vader van Josia.

15Zonen van Josia: Jochanan, de oudste, Jojakim, de tweede, Sedekia, de derde, en Sallum, de vierde. 16Zonen van Jojakim: Jechonja en Sidkia. 17De zoon van Jechonja was Assir; diens zonen waren Sealtiël, 18Malkiram, Pedaja en Senassar, Jekamja, Hosama en Nedabja. 19Zonen van Pedaja: Zerubbabel en Simi. Zonen van Zerubbabel: Mesullam en Chananja; hun zus was Selomit. 20Chasuba, Ohel, Berechja, Chasadja en Jusab-Chesed waren vijf andere zonen van Zerubbabel. 21Zonen van Chananja: Pelatja en Jesaja. Diens zoon was Refaja, diens zoon was Arnan, diens zoon was Obadja, diens zoon was Sechanja. 22Sechanja had zes nakomelingen: zijn zoon Semaja en diens zonen Chattus, Jigal, Bariach, Nearja en Safat. 23Nearja had drie zonen: Eljoënai, Chizkia en Azrikam. 24Eljoënai had zeven zonen: Hodawja, Eljasib, Pelaja, Akkub, Jochanan, Delaja en Anani.

Andere afstammelingen van Juda

1Nakomelingen van Juda: Peres, Chesron, Karmi, Chur en Sobal. 2Sobals zoon Reaja verwekte Jachat en Jachat verwekte Achumai en Lahad; al deze families komen uit Sora.

3Dit zijn de nakomelingen van de stichter van Etam: Jizreël, Jisma en Jidbas. Hun zus heette Hasselelponi.

4Penuel, de stichter van Gedor, en Ezer, de stichter van Chusa, waren allebei nakomelingen van Chur, de oudste zoon van Efrat en de stichter van Betlehem.

5Aschur, de stichter van Tekoa, had twee vrouwen: Chela en Naära. 6Naära baarde hem Achuzzam, Chefer en de stamvaders van de families Temen en Achastar, allemaal nakomelingen van Naära. 7Zonen van Chela: Seret, Jesochar en Etnan.

8Kos verwekte Anub en Hassobeba en was de stamvader van de families van Acharchel, de zoon van Harum.

9Jabes stond in hoger aanzien dan zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes genoemd, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem in pijn gebaard.’ 10Jabes bad tot de God van Israël: ‘Zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn hoef te lijden.’ God gaf hem wat hij gevraagd had.

11Kelub, de broer van Sucha, verwekte Mechir, de vader van Eston. 12Eston verwekte Bet-Rafa, Paseach en Techinna, de stichter van de stad Nachas. Zij waren inwoners van Recha.

13Zonen van Kenaz: Otniël en Seraja. Zoon van Otniël: Chatat. 14Meonotai verwekte Ofra en Seraja verwekte Joab, de stichter van Gai-Charasim. Deze plaats werd zo genoemd omdat er handwerkslieden woonden.

15Zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne: Iru, Ela en Naäm. Zoon van Ela: Kenaz.

16Zonen van Jehallelel: Zif en Zifa, Tireja en Asarel.

17-18Zonen van Ezra: Jeter, Mered, Efer en Jalon. Mered nam Bitja tot vrouw, een dochter van de farao. Zij werd zwanger en baarde Mirjam, Sammai en Jisbach, de stichter van Estemoa. Dit waren de nakomelingen van Bitja. Zijn Judese vrouw baarde hem Jered, de stichter van Gedor, Cheber, de stichter van Socho, en Jekutiël, de stichter van Zanoach.

19Nakomelingen van de vrouw van Hodia, de zus van Nacham: de stichter van Keïla, de stad van de Garmieten, en Estemoa, de stad van de Maächatieten.

20Zonen van Simon: Amnon en Rinna, Ben-Chanan en Tilon.

Zonen van Jisi: Zochet en Ben-Zochet.

21Nakomelingen van Juda’s zoon Sela: Er, de stichter van Lecha; Lada, de stichter van Maresa; de families van linnenwevers in Bet-Asbea; 22en verder Jokim, de inwoners van Kozeba, en Joas en Saraf, die in Moabitische families trouwden en later terugkeerden naar Betlehem, zoals oude bronnen vermelden. 23Zij waren pottenbakkers in dienst van de koning en woonden in Netaïm en Gedera.

Afstammelingen van Simeon

24Zonen van Simeon: Nemuel, Jamin, Jarib, Zerach en Saül. 25Saül was de vader van Sallum, die de vader was van Mibsam, de vader van Misma. 26Nakomelingen van Misma: Misma was de vader van Chammuel, die de vader was van Zakkur, de vader van Simi. 27Simi had zestien zonen en zes dochters; zijn broers hadden niet veel kinderen. Al deze families waren samen minder talrijk dan de nakomelingen van Juda. 28Zij woonden in Berseba, Molada en Chasar-Sual, 29in Bilha, Esem en Tolad, 30in Betuel, Chorma en Siklag, 31in Bet-Hammarkabot, Chasar-Susim, Bet-Biri en Saäraïm. Tot koning David aan de macht kwam behoorden deze steden 32en de omliggende dorpen aan hen toe. Vijf andere steden waar zij zich hadden gevestigd waren Etam, Aïn, Rimmon, Tochen en Asan, 33elk met de omliggende dorpen, tot aan Baäl toe.

In hun geslachtslijst staan: 34Mesobab, Jamlech en Josa, de zoon van Amasja, 35Joël en Jehu, die de zoon was van Josibja, de zoon van Seraja, de zoon van Asiël, 36Eljoënai, Jaäkoba, Jesochaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja 37en Ziza, die de zoon was van Sifi, de zoon van Allon, de zoon van Jedaja, de zoon van Simri, de zoon van Semaja. 38Deze bij name genoemde personen waren familiehoofden. Omdat hun families sterk in omvang waren toegenomen, 39trokken ze naar Gedor, en van daar oostwaarts de vallei in, om nieuwe weidegronden te zoeken voor hun schapen en geiten. 40Ze vonden er een uitgestrekt gebied met vruchtbare, goede weidegronden. De bevolking, afstammelingen van Cham, leefde er rustig en onbezorgd. 41In de tijd van koning Hizkia van Juda vielen bovengenoemde familiehoofden het gebied binnen. Ze vernielden de tenten, maakten de bronnen onbruikbaar en verdreven de hele bevolking, die tot op de dag van vandaag niet is teruggekeerd. Ze zijn er zelf gaan wonen, omdat daar weidegronden voor hun kudden waren. 42Vijfhonderd afstammelingen van Simeon trokken onder aanvoering van Jisi’s zonen Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziël naar het Seïrgebergte. 43Daar doodden ze de overgebleven Amelekieten; zij wonen er tot op de dag van vandaag.

1 Kronieken 3-4NBV21Open in de Bijbel
Alles heeft zijn tijd

1Voor alles wat gebeurt is er een uur,

een tijd voor alles wat er is onder de hemel.

2Er is een tijd om geboren te worden

en een tijd om te sterven,

een tijd om te planten

en een tijd om te rooien.

3Er is een tijd om te doden

en een tijd om te helen,

een tijd om af te breken

en een tijd om op te bouwen.

4Er is een tijd om te huilen

en een tijd om te lachen,

een tijd om te rouwen

en een tijd om te dansen.

5Er is een tijd om te beminnen

en een tijd om zich te onthouden,

een tijd om te omhelzen

en een tijd om af te weren.

6Er is een tijd om te zoeken

en een tijd om te verliezen,

een tijd om te bewaren

en een tijd om weg te gooien.

7Er is een tijd om te scheuren

en een tijd om te herstellen,

een tijd om te zwijgen

en een tijd om te spreken.

8Er is een tijd om lief te hebben

en een tijd om te haten.

Er is een tijd voor oorlog

en er is een tijd voor vrede.

9Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij met zijn gezwoeg tot stand brengt? 10Ik heb gezien dat het een kwelling is, die hem door God wordt opgelegd. 11God heeft alles wat er is de goede plaats in de tijd gegeven, en ook heeft Hij de mens inzicht in de tijd gegeven. Toch kan de mens het werk van God niet van begin tot eind doorgronden. 12Ik heb vastgesteld dat voor de mens niets goeds is weggelegd, behalve vrolijk te zijn en van het leven te genieten. 13Want wanneer hij zich aan eten en drinken tegoed doet en geniet van al het goede dat hij moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God. 14Alles wat God doet, zo heb ik vastgesteld, doet Hij voor altijd. Daar is niets aan toe te voegen, daar is niets van af te doen. God doet het zo opdat de mens ontzag voor Hem heeft. 15Wat er is, was er al lang; wat zal komen, is er altijd al geweest. God haalt wat voorbij is altijd weer terug.

Onrecht en onderdrukking

16Ik heb nog iets onder de zon gezien: op de plaats waar rechtgesproken wordt, heerst onrecht. Ik zag de plaats waar gerechtigheid zou moeten zijn, en er heerst onrecht. 17Ik zei tegen mezelf: God zal zowel de rechtvaardigen als de goddelozen aan zijn oordeel onderwerpen, want er is bij Hem voor alles wat gebeurt en voor elke daad een tijd. 18Ik zei tegen mezelf dat God de mensen heeft bevoorrecht: ze beseffen dat ze als de dieren zijn. Niet meer dan de dieren zijn ze, 19want de mensen en de dieren treft hetzelfde lot. Zoals een dier sterft, zo sterft ook een mens; ze delen in dezelfde adem. Dat is hun beider lot. Een mens is niet beter af dan een dier, want alles is leegte. 20Alles gaat naar dezelfde plaats, alles is uit stof ontstaan en alles keert terug tot stof. 21Wie zal ooit weten of de adem van een mens naar boven opstijgt en die van een dier afdaalt naar de aarde? 22Daarom, zo heb ik vastgesteld, is het maar het beste voor een mens dat hij vreugde put uit alles wat hij onderneemt. Dat is wat hem is toebedeeld, want wie zal hem van iets laten genieten na zijn dood?

1Ik vestigde mijn aandacht op alle onderdrukking die er is onder de zon en zag de tranen van de onderdrukten. Er is niemand die hen bijstaat. De onderdrukkers onderdrukken hen met harde hand, en er is niemand die hen bijstaat. 2De doden, meende ik, zijn gelukkiger te prijzen dan de levenden. Zij die al gestorven zijn, zijn beter af dan zij die nog in leven zijn. 3Maar beter af dan beiden is degene die nog niet geboren is en nog geen weet heeft van het onrecht dat er wordt begaan onder de zon. 4Ik heb al het gezwoeg gezien, en vastgesteld dat alles wat een mens bereikt het resultaat is van zijn afgunst op een ander. Ook dat is enkel lucht en najagen van wind. 5Het is waar, een dwaas zit met zijn handen in zijn schoot en kwijnt zo langzaam weg. 6Maar beter is één hand gevuld met rust dan beide vuisten vol gezwoeg en najagen van wind.

Beter met zijn tweeën dan alleen

7Ik vestigde mijn aandacht op nog iets anders onder de zon, en ook dat is leegte. 8Iemand is helemaal alleen. Hij heeft zelfs geen zoon of broer, maar toch zwoegt hij almaar door en wordt zijn dorst naar rijkdom nooit gelest. Voor wie beult hij zich zo af en ontzegt hij zich de genoegens van het leven? Ook dat is enkel leegte en een trieste zaak. 9Je kunt beter met zijn tweeën dan alleen zijn, want samen zwoegen loont. 10Wanneer twee vrienden samen zijn en een van beiden valt, helpt de ander hem weer overeind, maar wie alleen is en ten val komt is beklagenswaardig, want hij heeft niemand die hem op de been helpt. 11Wanneer je bij elkaar slaapt, geef je warmte aan elkaar, maar hoe krijgt iemand die alleen slaapt het ooit warm? 12En iemand die alleen is kan zich niet verdedigen wanneer hij aangevallen wordt, maar met zijn tweeën houd je stand. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, is niet snel stuk te trekken.

Beter jong en wijs dan oud en dwaas

13Beter een wijze jongen die van lage afkomst is dan een oude dwaze koning die zijn oren sluit voor goede raad. 14Er was een jongen die gevangenzat, maar vrijkwam om een oude koning op te volgen. En dat terwijl hij in diens rijk als een onbeduidend iemand was geboren. 15Ik zag dat iedereen hem volgde. Al het volk onder de zon liep die jongen achterna die in opstand kwam tegen de oude koning. 16Er kwam geen einde aan de stoet van zijn bewonderaars. Maar later zal er niemand zijn die nog een goed woord voor hem overheeft. Je ziet, ook dit is niets dan lucht en najagen van wind.

Los je geloften in

17Betreed Gods tempel met bescheiden tred. Je kunt er beter heen gaan om te luisteren dan om er het offer van een dwaas te brengen. Zo iemand weet niet eens dat hij een slechte daad verricht.

Prediker 3-4NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons