Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 245 / Jes. 56-58, Ps. 82

Bijbeltekst(en)

Redding ook voor buitenstaanders

1Dit zegt de HEER:

Handel rechtvaardig, handhaaf het recht;

de redding die Ik breng is nabij,

en weldra openbaar Ik mijn gerechtigheid.

2Gelukkig de mens die zo handelt,

het mensenkind dat hieraan vasthoudt;

hij neemt de sabbat in acht en ontwijdt hem niet,

hij weerhoudt zijn hand van het kwaad.

3De vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden,

laat hij niet zeggen:

‘De HEER zondert mij zeker af van zijn volk.’

En laat de eunuch niet zeggen:

‘Ik ben maar een dorre boom.’

4Want dit zegt de HEER:

De eunuch die mijn sabbat in acht neemt,

die keuzes maakt naar mijn wil,

die vasthoudt aan mijn verbond,

5hem geef Ik iets beters dan zonen en dochters:

een gedenkteken en een naam in mijn tempel

en binnen de muren van mijn stad.

Ik geef hem een eeuwige naam,

een naam die onvergankelijk is.

6En de vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden

om Hem te dienen en zijn naam lief te hebben,

om dienaar van de HEER te zijn

– ieder die de sabbat in acht neemt en niet ontwijdt,

ieder die vasthoudt aan mijn verbond –,

7hem breng Ik naar mijn heilige berg,

hem schenk Ik vreugde in mijn huis van gebed;

zijn offers worden op mijn altaar aanvaard.

Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken.

8Zo spreekt God, de HEER,

die bijeenbrengt wie uit Israël verdreven waren:

Ik breng er nog meer bijeen dan al bijeengebracht zijn.

Ontrouwe profeten en een overspelig volk

9Dieren van het veld, dieren uit het woud,

kom allemaal, en eet!

10Want al mijn wachters zijn blind, ze merken niets;

ze zijn stom als waakhonden die niet kunnen blaffen:

hijgend liggen ze daar, ze willen alleen maar luieren.

11Vraatzuchtige honden zijn het, onverzadigbaar.

Het zijn herders zonder inzicht,

allemaal gaan ze hun eigen weg,

ieder belust op eigen voordeel.

12‘Kom, ik haal nog wat wijn,

we gieten ons vol met drank.

En morgen doen we het weer net zo

of pakken we het nog grootser aan.’

1De rechtvaardige gaat te gronde

en niemand bekommert zich erom;

ook trouwe mensen sterven,

maar niemand ziet in

dat de rechtvaardige sterft

doordat er onrecht heerst.

2Toch – wie de rechte weg bewandelt

zal rust hebben op zijn sterfbed

en de vrede binnengaan.

3Maar jullie, kom dichterbij,

kinderen van een waarzegster,

nageslacht uit ontucht en overspel.

4Over wie maken jullie je zo vrolijk?

Tegen wie zetten jullie zo’n grote mond op,

naar wie steek je je tong uit?

Zijn jullie zelf geen kinderen uit zonde,

nageslacht van leugen en bedrog?

5Jullie hartstocht brandt onder terebinten,

onder elke bladerrijke boom.

Jullie slachten kinderen in de wadi’s,

onder overhangende rotsen.

6Tussen de doden in de wadi

komen jullie zelf te liggen,

dat is je bestemming.

Aan hen heb je immers wijnoffers gebracht

en graanoffers opgedragen.

Zou Ik daar vrede mee hebben?

7Je plaatste je bed op een hoogverheven berg,

je ging de berg op om een offer te brengen.

8Achter je deur en je deurpost

heb je je schandelijke tekens geplaatst.

Je hebt je van Mij afgekeerd:

naakt spreidde je het bed breed uit,

je vlijde je er neer,

je sprak een prijs af met je mannen,

je sliep maar al te graag met hen

en bekeek hun lichaam gretig.

9Je daalde af naar Moloch

met olie en balsem in overvloed.

Je stuurde je boden naar verre oorden,

zelfs tot diep in het dodenrijk.

10Het vele reizen matte je af,

maar nooit zei je: ‘Ik geef het op.’

Je lusten werden bevredigd,

dat hield je op de been.

11Voor wie ben je zo bang en beducht

dat je leugens blijft verspreiden?

Aan Mij heb je niet gedacht,

om Mij je niet bekommerd.

Ik heb al te lang gezwegen,

je hebt geen ontzag meer voor Mij.

12Ik zal je vertellen wat ze waard zijn,

dat fraaie gedrag en die maaksels van jou:

ze zullen je niet baten.

13Ook al schreeuw je het uit,

je godenverzameling zal je niet redden:

de wind tilt ze op, een zuchtje wind voert ze weg.

Maar ieder die bij Mij schuilt

zal het land in bezit nemen

en mijn heilige berg in eigendom krijgen.

Troost voor de treurenden

14Toen werd er gezegd:

‘Ruim baan! Effen de weg voor mijn volk!

Verwijder elk struikelblok.’

15Dit zegt Hij die hoog is en verheven,

die troont in eeuwigheid – heilig is zijn naam:

In hoogheid en heiligheid zal Ik tronen

met hen die gebroken zijn en nederig van geest,

opdat de nederige geest herleeft,

opdat het verbrijzelde hart tot leven komt.

16Want niet eindeloos blijf Ik twisten,

niet eeuwig duurt mijn toorn.

Anders zou hun geest voor Mij bezwijken,

de levensadem die Ik hun gegeven heb.

17Mijn toorn was op hun zondige hebzucht gericht,

Ik heb hen geslagen en me in mijn woede verborgen.

Maar zij gingen onverdroten voort

op de weg die ze zelf hadden gekozen.

18-19Ik heb gezien wat ze deden,

maar toch zal Ik hen genezen, hen leiden

en hun vertroosting schenken.

Treurenden leg Ik een lofzang op de lippen:

Vrede, vrede voor iedereen, ver weg of dichtbij

– zegt de HEER –, Ik zal genezing brengen.

20Maar de goddelozen blijven onrustig

als de zee, die nooit rust kent;

haar golven woelen vuil en modder op.

21Goddelozen zullen geen vrede kennen – zegt mijn God.

Vasten en sabbat

1Roep luidkeels, zonder je in te houden,

verhef je stem als een ramshoorn.

Maak aan mijn volk zijn misdaden bekend,

aan het volk van Jakob zijn zonden.

2Zeker, ze zoeken Mij dag aan dag,

vol verlangen om mijn wegen te kennen,

zoals een vreemd volk dat rechtvaardig leeft

en het recht van zijn goden niet verzaakt.

En ze vragen naar mijn rechtvaardige voorschriften

en verlangen naar Gods nabijheid.

3‘Waarom ziet U niet dat wij vasten,

en merkt U niet op dat wij ons onthouden?’

Omdat jullie op je vastendagen nog handeldrijven

en jullie arbeiders afbeulen,

4omdat jullie onder het vasten strijden en ruziën

en er gewelddadig op los slaan.

Als je op die manier vast,

wordt je stem niet gehoord in de hemel.

5Zou dat het vasten zijn dat Ik verkies?

Is dat een dag van onthouding:

dat iemand het hoofd buigt als een riet

en zich met een rouwkleed neerlegt in het stof?

Noemen jullie dat soms vasten,

is dat een dag die de HEER behaagt?

6Is dit niet het vasten dat Ik verkies:

misdadige ketenen losmaken,

de banden van het juk ontbinden,

de verdrukten bevrijden,

en ieder juk breken?

7Is het niet: je brood delen met de hongerige,

onderdak bieden aan armen zonder huis,

iemand kleden die naakt is,

je bekommeren om je medemensen?

8Dan breekt je licht door als de dageraad,

je zult spoedig herstellen.

Je gerechtigheid gaat voor je uit,

de majesteit van de HEER vormt je achterhoede.

9Dan geeft de HEER antwoord als je roept;

als je om hulp schreeuwt, zegt Hij: ‘Hier ben Ik.’

Wanneer je het juk van de onderdrukking uitbant,

de beschuldigende vinger en de kwaadsprekerij,

10wanneer je de hongerige schenkt

wat je zelf nodig hebt

en de verdrukte gul onthaalt,

dan zal je licht in het donker schijnen,

je duisternis wordt als het licht van het middaguur.

11De HEER zal je voortdurend leiden,

Hij zal je verkwikken in dorre streken,

Hij maakt je botten sterk en krachtig.

Je zult zijn als een goed bevloeide tuin,

als een bron waarvan het water nooit opdroogt.

12Je eigen mensen zullen weer opbouwen

wat al eeuwenlang verwoest ligt;

fundamenten, door vroegere generaties gelegd,

zullen weer worden hersteld.

Dan zal men je noemen

Hersteller van muren, Herbouwer van straten.

13Wanneer je je voeten rust gunt op sabbat

en geen handel drijft op mijn heilige dag,

wanneer je de sabbat als een dag van vreugde ziet,

de dag van de HEER als een heilige dag,

wanneer je hem in ere houdt door niet je gang te gaan,

geen handel te drijven of zaken te bespreken,

14dan vind je vreugde in de HEER.

Ik zal je voeren over de hoogste bergen

en je laten genieten van het land

dat Ik je voorvader Jakob in bezit heb gegeven.

De HEER heeft gesproken!

Jesaja 56-58NBV21Open in de Bijbel

1Een psalm van Asaf.

God staat op in de hemelse raad,

Hij spreekt recht in de kring van de goden:

2‘Hoe lang nog oordeelt u onrechtvaardig

en kiest u partij voor wie kwaad doen? sela

3Doe recht aan weerlozen en wezen,

kom op voor verdrukten en zwakken,

4bevrijd wie weerloos zijn en arm,

red hen uit de greep van wie kwaad wil.’

5Zij tonen geen inzicht, geen begrip,

en dolen in duisternis rond.

De aarde wankelt op haar grondvesten.

6‘Ooit heb Ik gezegd: “U bent goden,

zonen van de Allerhoogste, allemaal.

7Toch zult u sterven als mensen,

ten val komen als aardse vorsten.”’

8Verhef u, God, spreek recht op aarde,

alle volken behoren U toe.

Psalmen 82NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons