Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 241 / Jes. 53-55, Ps. 38

Bijbeltekst(en)

1Wie kan geloven wat wij hebben gehoord?

Aan wie is de macht van de HEER geopenbaard?

2Als een loot schoot hij op onder Gods ogen,

als een scheut uit dorre grond.

Onopvallend was zijn uiterlijk,

hij miste iedere schoonheid,

zijn aanblik kon ons niet bekoren.

3Hij werd veracht, door mensen gemeden,

hij was een man die het lijden kende

en met ziekte vertrouwd was,

een man die zijn gelaat voor ons verborg

en door ons werd verguisd en geminacht.

4Maar hij was het die onze ziekten droeg,

die ons lijden op zich nam.

Wij echter zagen hem als een verstoteling,

door God geslagen en vernederd.

5Om onze zonden werd hij doorboord,

om onze wandaden gebroken.

De straf die hij onderging bracht ons vrede,

zijn striemen gaven ons genezing.

6Wij dwaalden rond als schapen,

ieder zocht zijn eigen weg;

maar de wandaden van ons allen

liet de HEER op hem neerkomen.

7Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet

en deed zijn mond niet open.

Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid,

als een ooi die stil is bij haar scheerders

deed hij zijn mond niet open.

8Door een onrechtvaardig vonnis werd hij weggenomen.

Wie van zijn tijdgenoten heeft er oog voor gehad?

Hij werd verbannen uit het land der levenden,

om de zonden van mijn volk werd hij geslagen.

9Hij kreeg een graf bij misdadigers,

zijn laatste rustplaats was bij de rijken;

toch had hij nooit enig onrecht begaan,

nooit bedrieglijke taal gesproken.

10Maar de HEER wilde hem breken, Hij maakte hem ziek.

Hij offerde zijn leven voor de schuld van anderen,

om zijn nageslacht te zien en lang te leven.

En door zijn toedoen slaagde wat de HEER wilde.

11Na het lijden dat hij moest doorstaan,

zag hij het licht en werd met kennis verzadigd.

Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht,

hij neemt hun wandaden op zich.

12Daarom ken Ik hem een plaats toe onder velen

en zal hij met machtigen delen in de buit,

omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood

en zich tot de zondaars liet rekenen.

Hij droeg echter de schuld van velen

en nam het voor zondaars op.

Eerherstel voor Jeruzalem, de bruid van de HEER

1Jubel, onvruchtbare vrouw,

jij die nooit een kind hebt gebaard;

breek uit in gejuich en gejubel,

jij die geen weeën hebt gekend.

Want – zegt de HEER –,

de kinderen van deze verlaten vrouw

zullen talrijker zijn dan die van de gehuwde.

2Vergroot de plaats voor je tent,

span het tentdoek wijder uit,

zonder enige terughoudendheid.

Verleng de touwen,

zet de tentpinnen vast.

3Naar alle kanten zul je je uitbreiden,

je nageslacht zal de vreemde volken verdrijven

en de verlaten steden bevolken.

4Wees niet bang: je zult niet worden beschaamd;

wees niet bedrukt: je zult niet worden vernederd.

Je zult de schande van je jeugd vergeten,

niet meer denken aan de smaad van je weduwschap.

5Want je maker neemt je tot vrouw,

HEER van de hemelse machten is zijn naam.

De Heilige van Israël zal je bevrijder zijn,

men noemt Hem God van de hele aarde.

6Je was een verlaten, wanhopige vrouw

toen de HEER je terugriep.

Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? – zegt je God.

7Ik heb je voor een ogenblik verlaten,

maar vol mededogen neem Ik je weer bij me.

8In laaiende toorn verborg Ik mijn gelaat voor je,

slechts één ogenblik,

maar Ik zal me weer over je ontfermen

met eeuwigdurende liefde,

zegt de HEER, die je vrijkoopt.

9Dit is voor Mij als bij de vloed van Noach:

zoals Ik heb gezworen dat het water van Noach

nooit meer de aarde zou overspoelen,

zo zweer Ik dat mijn toorn jou niet meer treft

en dat Ik je nooit meer bedreig.

10Al zouden de bergen wijken

en de heuvels wankelen,

mijn liefde zal nooit meer van jou wijken

en mijn vredesverbond is onwankelbaar

– zegt de HEER, die zich over je ontfermt.

11Ongelukkige, zo opgejaagd en ongetroost,

met fijne leem zal Ik je stenen inleggen,

op saffier zal Ik je grondvesten.

12Ik maak je torens van robijn,

je poorten van beril,

je muren van kostbare edelstenen.

13Al je kinderen zullen leerlingen zijn van de HEER,

rust en vrede zal hun ten deel vallen;

14gerechtigheid zal je fundament zijn.

Je zult niets meer te vrezen hebben:

onderdrukking zal je niet bereiken,

terreur blijft ver bij je vandaan.

15Word je toch aangevallen, het komt niet van Mij.

Valt iemand je aan? Het wordt zijn eigen val.

16Ik heb de smid geschapen,

die het gloeiende vuur aanblaast

om gereedschap te vervaardigen voor een zeker doel;

zo heb Ik ook de vernietiger geschapen,

die verderf wil zaaien.

17Maar elk wapen dat tegen jou wordt gesmeed

zal machteloos zijn,

en ieder die jou in een geding belastert

zal zelf veroordeeld worden.

Dit is het deel dat de dienaren van de HEER toekomt,

dit is het recht dat Ik hun toeken – spreekt de HEER.

Een eeuwigdurend verbond

1Hierheen! Hier is water,

voor ieder die dorst heeft.

Kom, ook al heb je geen geld.

Koop hier je voedsel en eet.

Kom, koop voedsel zonder geld,

koop wijn en melk zonder betaling.

2Waarom geld betalen voor iets dat geen brood is,

je loon besteden aan wat niet verzadigen kan?

Luister aandachtig naar Mij,

en je zult ruimschoots te eten hebben

en genieten van een overvloedig maal.

3Leen Mij je oor en kom bij Mij,

luister, en je zult leven.

Ik sluit met jullie een eeuwigdurend verbond,

als blijvende bevestiging van mijn liefde voor David.

4Hem heb Ik aangesteld

als getuige voor de volken,

als vorst en heerser over de naties.

5Ook jij zult een volk ontbieden

dat je nog niet kende,

en een volk dat jou nog niet kende

zal zich haasten om bij je te zijn,

omwille van de HEER, je God,

de Heilige van Israël,

die je deze luister heeft verleend.

6Zoek de HEER nu Hij zich laat vinden,

roep Hem terwijl Hij nabij is.

7Laat de goddeloze zijn slechte weg verlaten,

laat de onrechtvaardige zijn snode plannen herzien.

Laat hij terugkeren naar de HEER,

die zich over hem zal ontfermen;

laat hij terugkeren naar onze God,

die hem ruimhartig zal vergeven.

8Mijn plannen zijn niet jullie plannen,

en jullie wegen zijn niet mijn wegen – spreekt de HEER.

9Want zo hoog als de hemel is boven de aarde,

zo ver gaan mijn wegen jullie wegen te boven,

en mijn plannen jullie plannen.

10Zoals regen of sneeuw neerdaalt uit de hemel

en daarheen niet terugkeert

zonder eerst de aarde te doordrenken,

haar te bevruchten en te laten gedijen,

zodat er zaad is om te zaaien en brood om te eten –

11zo geldt dit ook voor het woord

dat voortkomt uit mijn mond:

het keert niet vruchteloos naar Mij terug,

niet zonder eerst te doen wat Ik wil

en te volbrengen wat Ik gebied.

12Vol vreugde zullen jullie uittrekken

en in vrede zul je huiswaarts keren.

Bergen en heuvels zullen je juichend begroeten,

en alle bomen zullen in de handen klappen.

13Doornstruiken maken plaats voor cipressen,

distels voor mirtenstruiken.

Zo zal de HEER zich een naam verwerven,

het is een eeuwig en onvergankelijk teken.

Jesaja 53-55NBV21Open in de Bijbel

1Een psalm van David, een dringend gebed.

2Wees niet vertoornd, HEER, straf mij niet,

bedwing uw woede, sla mij niet.

3Diep zijn uw pijlen in mij gedrongen,

zwaar is uw hand op mij neergedaald.

4Door uw toorn is niets aan mijn lichaam nog gaaf,

door mijn zonden is niets van mijn gebeente nog heel.

5Mijn schuld steekt hoog boven mij uit,

als een zware last, te zwaar om te dragen.

6Mijn wonden zweren en stinken

vanwege mijn lichtzinnig leven.

7Ik loop gebogen, diep gebukt,

ik ga in het zwart gehuld, dag in dag uit.

8In mijn lendenen woedt de koorts,

niets aan mijn lichaam is nog gaaf,

9ik ben uitgeput, gebroken,

met bonzend hart schreeuw ik het uit.

10Heer, al mijn verlangens zijn U bekend,

mijn zuchten is U niet verborgen,

11mijn hart gaat tekeer, mijn kracht ebt weg,

mijn ogen verliezen hun glans.

12Mijn liefste vrienden ontlopen mijn leed,

wie mij na staan, houden zich ver van mij.

13Mijn belagers lokken mij in de val,

wie mijn ongeluk willen, spreken dreigende taal,

dag in dag uit verspreiden ze leugens.

14Maar ik houd mij doof en wil niet horen,

ik doe als een stomme mijn mond niet open,

15ik ben als iemand die niets hoort,

geen verweer komt uit mijn mond.

16Want op U, HEER, hoop ik,

van U komt antwoord, mijn Heer en mijn God.

17Ik vraag U: laat hen niet om mij lachen,

niet triomferen nu mijn voet wankelt.

18Want ik ben de ondergang nabij

en altijd vergezelt mij de pijn.

19Ik wil U mijn schuld belijden,

door mijn zonden word ik gekweld.

20Maar mijn vijanden leven, zij zijn sterk,

zij zijn met velen en blind is hun haat.

21Ze vergelden goed met kwaad

en vallen mij aan, al zoek ik het goede.

22Verlaat mij niet, HEER,

mijn God, blijf niet ver van mij.

23Haast u mij te helpen,

Heer, U bent mijn redding.

Psalmen 38NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons