Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 218 / Nam 1-3

Bijbeltekst(en)

1Profetie over Nineve. Boek van het visioen van Nahum uit Elkos.

2De HEER is een wrekende God,

Hij duldt niemand naast zich.

De HEER is een woedende wreker,

de HEER wreekt zich op zijn tegenstanders,

Hij richt zijn toorn op zijn vijanden.

3De HEER is geduldig en zeer sterk,

Hij laat nooit iets ongestraft.

De HEER gaat zijn weg door storm en wervelwind,

wolken zijn het stof van zijn voeten.

4Hij verheft zijn stem tegen de zee en legt haar droog,

de rivieren laat Hij verdrogen.

Verwelkt zijn Basan en Karmel,

ook Libanons bloesem – verwelkt.

5Bergen beven voor Hem,

heuvels wankelen,

de aarde rijst voor Hem op,

de wereld met al haar bewoners.

6Wie houdt zich staande in zijn toorn?

Wie houdt stand in de gloed van zijn woede?

Zijn woede is als een laaiend vuur,

rotsen spatten voor Hem uiteen.

7De HEER is goed,

een vesting in tijden van nood,

Hij kent wie bij Hem schuilen.

8Maar zijn vijanden jaagt Hij het duister in,

met een vloedgolf verwoest Hij hun stad.

9Wat ze ook tegen de HEER beramen,

Hij verijdelt hun plan:

Juda wordt geen tweede keer bedreigd.

10Al sluiten ze zich aaneen als een doornhaag,

al zijn ze overmoedig door de drank,

ze worden als droge stoppels verbrand.

11Uit hun stad is iemand voortgekomen

vol kwade gedachten tegen de HEER,

vol heilloze plannen.

12Dit zegt de HEER:

Al zijn ze op volle sterkte en zeer talrijk,

toch worden ze neergemaaid, het is met hen gedaan!

Ik heb je gekweld, Juda,

maar Ik zal je niet meer kwellen,

13want nu breek Ik zijn juk, dat op je schouders ligt,

en je riemen ruk Ik los.

14Over hem heeft de HEER dit beslist:

Jouw naam zal niet voortbestaan,

in je tempels vernietig Ik de godenbeelden,

Ik zal een graf voor je delven – verachtelijk ben je.

1Daar, over de bergen,

snelt een vreugdebode.

Hij kondigt vrede aan.

Vier de feesten, Juda,

los je geloften in,

want nooit meer trekken schurken door je land,

ze zijn volledig uitgeroeid.

2Tegen jou, Nineve, is iemand opgestaan

die je inwoners uiteendrijft.

Bewaak je vesting,

kijk uit over de weg!

Omgord je heupen,

verzamel al je kracht!

3De HEER herstelt het aanzien van Jakob, van Israël,

vernield door vernielers

die zijn ranken verwoestten.

Nineve verwoest door de vijand

4De schilden van zijn helden zijn rood gekleurd,

zijn soldaten gaan in purper gekleed.

De wagens die hij opstelt zijn vlammend gepantserd,

de lansen worden gericht.

5Door de straten razen de wagens,

ze jagen voort over de pleinen,

ze zien eruit als fakkels,

als bliksemschichten schieten ze voorbij.

6Hij spoort zijn bevelhebbers aan,

halsoverkop gaan zij voort.

Ze snellen naar de stadsmuur,

het stormdak wordt opgesteld,

7de sluizen gaan open,

het paleis stort ineen.

8Daar staat hij, hij laat de stad naakt wegvoeren.

Haar dienaressen klagen als duiven,

rouwend slaan ze zich op hun borst.

9Nineve!

Een volle vijver zolang het bestond,

nu stroomt hij leeg.

Blijf staan! Blijf staan!

Maar niemand die zich omdraait.

10Roof het zilver, roof het goud!

De schat is onuitputtelijk!

Kostbaarheden zonder tal!

11Verwoesting, woestheid, woestenij:

harten smelten, knieën knikken,

heupen beven, gezichten verbleken.

12Wat is er over van het leeuwenhol?

Het was een nest vol jonge leeuwen,

de leeuw, de leeuwin en de welpen

gingen er ongestoord hun gang.

13De leeuw roofde voor zijn welpen,

beet kelen door voor zijn leeuwinnen,

vulde zijn holen met prooi,

zijn legers met buit.

14Ik zal je straffen – spreekt de HEER van de hemelse machten.

Ik laat je strijdwagens opgaan in rook,

het zwaard zal je dappere leeuwen verslinden,

Ik vernietig in heel het land je buit,

de stem van je gezanten wordt niet meer gehoord.

1Wee de bloedstad,

een en al leugen,

vol oorlogsbuit,

het roven houdt niet op.

2Hoor! Knallende zwepen!

Hoor! Daverende wielen!

Dravende paarden,

denderende wagens,

3steigerende ruiters,

vlammende zwaarden,

bliksemende lansen!

Vele doden,

massa’s lichamen,

ontelbaar veel lijken,

mensen struikelen erover.

4Je gedraagt je als een hoer,

een verleidster ben je, bedreven in toverij,

je verkwanselt volken voor je ontuchtige praktijken,

en stammen voor je toverkunst.

5Daarom zal Ik je straffen – spreekt de HEER van de hemelse machten.

Ik zal je kleren optillen tot over je gezicht,

je naaktheid aan alle volken tonen,

je schaamte aan alle landen laten zien.

6Ik zal je met vuil besmeuren,

je belachelijk maken,

je te kijk zetten.

7Dan zal ieder die je ziet zich van je afwenden

en zeggen: ‘Nineve is verwoest!’

Wie zal om je rouwen?

Waar vind Ik iemand die je troost?

8Ben jij beter dan Thebe,

aan de armen van de Nijl,

omgeven door water,

met de zee als bescherming,

met als stadswal de zee?

9Nubië en Egypte waren haar steeds weer tot steun,

Put en de Libiërs kwamen haar te hulp.

10Toch moest ook zij in ballingschap,

ook zij werd gevangen en weggevoerd.

Ook haar kinderen werden doodgeslagen

op iedere hoek van de straat.

Ook om haar aanzienlijken wierp men het lot,

ook haar leiders werden in de boeien geslagen.

11Ook jij zult dronken en beneveld raken,

ook jij zult voor de vijand moeten vluchten.

12Je vestingsteden zijn als bomen vol rijpe vijgen:

worden die geschud, dan vallen ze de eter in de mond.

13Je leger is een stel vrouwen,

de poorten van je land staan wijd open voor je vijanden,

vuur heeft je sluitbalken verteerd.

14Put maar water voor het beleg,

versterk je vestingsteden!

Treed de klei en stamp de leem,

pak de steenvorm!

15Toch zal het vuur je verteren,

het zwaard je verdelgen.

Het zal je verslinden als een zwerm sprinkhanen,

ook al ben je net zo talrijk

en plant je je voort als de bidsprinkhaan.

16Bij jou zijn er meer handelaars

dan sterren aan de hemel –

ze ontpoppen zich als sprinkhanen, en vliegen weg.

17Je leiders zijn als bidsprinkhanen,

je ambtenaren als een zwerm vliegen.

Op een koude dag zitten ze op de muren,

maar zodra de zon schijnt vliegen ze weg,

niemand weet waarheen. Waar zijn ze?

18Je herders slapen, koning van Assyrië,

je leiders zitten stil,

je volk is verstrooid over de bergen

en niemand brengt het bijeen.

19Er is geen verzachting voor je wond,

je letsel is niet te genezen.

Wie hoort wat er met jou gebeurt, klapt in zijn handen,

want wie heeft niet voortdurend geleden onder jouw wreedheid?

Nahum 1-3NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons