Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 206 / Am. 4-6

Bijbeltekst(en)

1Luister, vrouwen op de berg van Samaria, jullie die blaken van welstand als koeien van Basan: jullie onderdrukken de zwakken, mishandelen de armen en zeggen tegen je man: ‘Breng ons iets te drinken!’ 2God, de HEER, zweert bij zijn heiligheid: Weet dat de dagen niet ver zijn dat jullie als vissen met hengels worden opgehaald, en wie er dan nog overblijven met haken. 3Een voor een worden jullie door de bressen in de stadsmuur naar buiten gedreven en naar Harmon weggeslingerd – spreekt de HEER.

4Kom naar Betel en zondig er maar, kom naar Gilgal en zondig daar nog meer. Breng er ’s ochtends je offerdieren en een dag later je tienden. 5Breng er een dankoffer met gedesemd brood, en beroem je op je vrijwillige gaven – want dat willen jullie toch zo graag, Israëlieten? – spreekt God, de HEER. 6Ik was het die jullie in elke stad honger liet lijden en maakte dat er in geen enkel dorp brood was: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 7Ik was het die jullie de regens onthield, drie maanden voor de oogst. Op de ene stad liet Ik het regenen, op de andere liet Ik het niet regenen; op het ene veld regende het, en het veld waarop het niet regende verdorde. 8Twee, drie steden wankelden naar een andere stad om water te drinken, en hun dorst werd niet gelest: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 9Ik trof jullie met korenbrand en meeldauw; sprinkhanen vraten je tuinen en wijngaarden kaal, en alle vijgen en olijven: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 10Ik stuurde de pest op jullie af, zoals Ik die ooit op Egypte afstuurde; Ik doodde je soldaten en je buitgemaakte paarden, zodat jullie de stank van je eigen legerkamp roken: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 11Ik vernietigde jullie, zoals Ik Sodom en Gomorra vernietigd heb; jullie werden als een stuk zwartgeblakerd hout dat uit de vlammen is weggerukt: toch zijn jullie niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 12Daarom zal Ik tegen je optreden, Israël. Maak je gereed voor de komst van je God, Israël, want Ik ben het die tegen je zal optreden.

13De schepper van de bergen en de wind,

Hij die de mens zijn plan onthult,

Hij die de dageraad verduistert,

Hij die over de hoogten der aarde schrijdt –

zijn naam is HEER, God van de hemelse machten.

1Luister naar mijn woorden, Israël, luister naar mijn klaaglied over jullie:

2Ze is gevallen, vrouwe Israël, ze zal niet meer opstaan,

verlaten ligt ze op haar land, en er is niemand die haar opricht.

3Dit zegt God, de HEER, over Israël: De stad die met duizend man ten strijde trekt houdt er maar honderd over; de stad die met honderd man ten strijde trekt maar tien. 4Dit zegt de HEER tegen Israël: Zoek Mij en leef! 5Zoek het niet in Betel, ga niet naar Gilgal, trek niet naar Berseba; Gilgal gaat in ballingschap en Betel wordt een plaats van onheil. 6Zoek de HEER en leef! Anders zal Hij als een vuur woeden in het land van Jozef, de vlammen zullen Betel verteren, en er zal niemand zijn om te blussen. 7Want jullie veranderen het recht in alsem en vertrappen de gerechtigheid.

8De maker van de Plejaden en van Orion,

Hij die de diepe duisternis in morgenlicht verandert en de dag tot nacht verduistert,

Hij die het water van de zee bijeenroept en het uitstort over de aarde –

zijn naam is HEER.

9Met zijn verwoestende bliksem treft Hij de sterken, hun vestingen worden vernietigd.

10Jullie haten hen die in de poort het recht verdedigen, jullie verafschuwen hen die de waarheid spreken. 11Jullie vertrappen de zwakken en eisen een deel van hun graan op. Daarom: huizen van steen hebben jullie gebouwd, maar je zult er niet in wonen; prachtige wijngaarden hebben jullie geplant, maar je zult er geen wijn van drinken. 12Want ik weet hoe talrijk jullie misdaden zijn, hoe groot jullie zonden: jullie keren je tegen de onschuldigen, jullie nemen steekpenningen aan, jullie onthouden de armen in de poort hun recht. 13Wie verstandig is zwijgt in deze tijd, want het is een kwade tijd.

14Zoek het goede, niet het kwade. Dan zullen jullie leven, en dan zal de HEER, de God van de hemelse machten, met jullie zijn, zoals jullie altijd zeggen. 15Haat het kwade, heb het goede lief en zorg dat er recht gedaan wordt in de poort. Misschien zal dan de HEER, de God van de hemelse machten, genade schenken aan wie er overgebleven zijn van Jozefs volk. 16Daarom – zegt de HEER, de God van de hemelse machten, de Heer – zal er op alle pleinen worden gerouwd, in alle straten gejammerd; boeren worden opgeroepen om te weeklagen, klaagzangers om te rouwen, 17en ook in alle wijngaarden zal er worden gerouwd wanneer Ik zelf in jullie midden rondga – zegt de HEER.

18Wee degenen die verlangen naar de dag van de HEER! Wat zal hij jullie brengen, de dag van de HEER? Duisternis, geen licht. 19Zoals wanneer iemand die vlucht voor een leeuw, aangevallen wordt door een beer, en dan, als hij een huis binnenvlucht en met zijn hand tegen de muur leunt, gebeten wordt door een slang. 20De dag van de HEER zal duisternis zijn, en geen licht; aardedonker, zonder glans.

21Ik haat jullie feesten, Ik wijs ze af, jullie samenkomsten verdraag Ik niet. 22De brand- en graanoffers die jullie Mij brengen aanvaard Ik niet; de vetgemeste beesten van jullie vredeoffers keur Ik geen blik waardig. 23Bespaar Mij het geluid van jullie liederen; de klank van jullie harpen wil Ik niet horen. 24Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.

25Israëlieten, hebben jullie Mij die veertig jaar in de woestijn ooit zulke offers en gaven gebracht? 26Nu zullen jullie de beelden die jullie zelf gemaakt hebben – je koning Sakkut en je sterrengod Kewan – met je mee moeten dragen, 27want Ik zal jullie in ballingschap wegvoeren, tot voorbij Damascus. Dit zegt de HEER, wiens naam is God van de hemelse machten.

1Wee jullie, zorgelozen op de Sion, argelozen op de berg van Samaria, leiders van dit uitverkoren volk, tot wie de Israëlieten zich wenden! 2Trek naar Kalne en bekijk het goed; ga van daar naar het grote Hamat en reis dan door naar Gat, waar de Filistijnen wonen – zijn jullie sterker dan die koninkrijken of is hun gebied juist groter dan dat van jullie? 3Wee jullie die denken dat de onheilsdag nog ver is en die zelf de heerschappij van het geweld dichterbij brengen. 4Jullie liggen maar op je ivoren bedden, hangen op je divans, eten lammeren uit de kudde en kalveren uit de stal. 5Luidkeels zingen jullie bij de harp, en jullie denken te spelen als David zelf. 6Uit grote schalen drinken jullie wijn, en met de beste olie wrijven jullie je in, maar dat Jozefs volk ten onder gaat, dat deert jullie niet. 7Daarom gaan jullie nu als eersten in ballingschap; het gefeest en geluier is voorbij.

8Dit zweert God, de HEER, bij zichzelf – zo spreekt de HEER, de God van de hemelse machten: Ik verafschuw de trots van Jakobs volk, Ik haat zijn burchten. Daarom zal Ik Samaria en al zijn inwoners aan de vijand uitleveren, 9en als er in een huis nog tien mensen overblijven, zullen zij sterven. 10Als iemand dan het lichaam van een bloedverwant uit dat huis wegdraagt om het te verbranden, zal hij vragen aan degene die nog binnen is: ‘Is daar bij jou nog iemand over?’ ‘Nee,’ zal deze dan zeggen, ‘maar wees toch stil, en noem de naam van de HEER niet!’ 11De HEER hoeft immers maar een bevel te geven, of alle huizen, groot en klein, zullen tot puin worden geslagen.

12Rennen paarden ooit over rotsen of wordt daar met runderen geploegd? En toch veranderen jullie het recht in gif, de vruchten van de gerechtigheid in alsem. 13Jullie verheugen je over de verovering van Lo-Debar, en jullie zeggen dat je op eigen kracht Karnaïm ingenomen hebt. 14Maar Ik zal een volk op jullie afsturen, Israëlieten – spreekt de HEER, de God van de hemelse machten –, dat jullie in heel het land zal onderdrukken, vanaf Lebo-Hamat tot aan de wadi Araba.

Amos 4-6NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.21.9
Volg ons