Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 145 / Rom. 14-16

Bijbeltekst(en)

Aanvaard elkaar, zoals Christus u heeft aanvaard

1Aanvaard degenen die zwak staan in het geloof, ontvang hen zonder hun opvattingen te bestrijden. 2De een gelooft dat hij alles mag eten, maar iemand met een zwak geloof eet alleen groenten. 3Wie alles eet mag niet neerzien op iemand die dat niet doet, en wie niet alles eet mag geen oordeel vellen over iemand die dat wel doet, want God heeft hem aanvaard. 4Wie bent u dat u een oordeel velt over de dienaar van een ander? Of het wel of niet goed is wat hij doet, bepaalt alleen zijn eigen heer – en hij zal het goed blijven doen, want de Heer heeft de macht hem te laten volharden. 5De een beschouwt bepaalde dagen als een feestdag, voor de ander zijn alle dagen gelijk. Laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. 6Wie een feestdag viert, doet dat om de Heer te eren; wie alles eet, doet dat om de Heer te eren, en hij dankt God voor zijn voedsel. Wie iets niet wil eten, laat het staan om de Heer te eren, en ook hij dankt God. 7Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf. 8Zolang wij leven, leven we voor de Heer; en wanneer wij sterven, sterven we voor de Heer. Dus of we nu leven of sterven, wij zijn van de Heer. 9Immers, Christus is gestorven en weer tot leven gekomen om te heersen over de doden en de levenden. 10Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder of zuster? Wie bent u dat u neerziet op uw broeder of zuster? Wij allen zullen voor Gods rechterstoel komen te staan, 11want er staat geschreven: ‘Zo waar Ik leef – zegt de Heer –, voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God loven.’ 12Ieder van ons zal dus over zichzelf verantwoording tegenover God moeten afleggen.

13Laten we elkaar daarom niet langer veroordelen. In plaats daarvan moet u zich voornemen uw broeder en zuster niet te laten struikelen of ten val te brengen. 14De Heer Jezus geeft mij de vaste overtuiging dat niets op zichzelf onrein is; iets is alleen onrein voor wie het als onrein beschouwt. 15Als u dus uw broeder of zuster in verlegenheid brengt door wat u eet, handelt u niet langer overeenkomstig de liefde. Laat hen voor wie Christus gestorven is niet verloren gaan door het voedsel dat u eet. 16Breng het goede dat God u schenkt geen schade toe, 17want het koninkrijk van God is geen zaak van eten en drinken, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest. 18Wie Christus zo dient, is God welgevallig en bij de mensen geacht. 19Laten we daarom streven naar wat de vrede bevordert en naar wat opbouwend is voor elkaar. 20Breek het werk van God niet af enkel vanwege voedsel. Weliswaar is alle voedsel rein, maar het is verkeerd om iets te eten dat een struikelblok vormt. 21Vlees, wijn of iets anders dat voor uw broeder of zuster een struikelblok vormt, kunt u beter mijden. 22Uw overtuiging is een aangelegenheid tussen u en God. Gelukkig is wie zich geen verwijten hoeft te maken over wat hij besluit te doen, 23maar wie met zichzelf in conflict komt door wat hij eet, is op dat moment al veroordeeld. Want dan komt het niet voort uit geloof, en alles wat niet uit geloof voortkomt is zondig.

1Wij, de sterken, moeten de zwakken in hun kwetsbaarheid bijstaan en niet ons eigen belang vooropzetten. 2Laat ieder van ons zich richten op het belang van de ander, op wat goed en opbouwend voor hem is. 3Ook Christus zocht niet zijn eigen belang; integendeel, er staat geschreven: ‘De smaad van wie U smaadt, is op Mij neergekomen.’ 4Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons te onderwijzen, opdat wij door te volharden en door troost te putten uit de Schriften zouden blijven hopen. 5Moge God, die ons doet volharden en ons troost geeft, u de eensgezindheid geven die Christus Jezus van ons vraagt. 6Dan zult u eendrachtig en eenstemmig lof brengen aan de God en Vader van onze Heer Jezus Christus.

7Aanvaard elkaar daarom ter ere van God, zoals Christus u heeft aanvaard. 8Ik zeg u dat Christus een dienaar van de Joden is geworden om te tonen dat God trouw is en om de beloften aan hun voorouders waar te maken, 9en dat Christus, om te tonen dat God barmhartig is, ook gekomen is om de andere volken in staat te stellen God te loven, zoals geschreven staat: ‘Daarom zal ik U prijzen te midden van de volken, een loflied zingen ter ere van uw naam.’ 10En verder staat er: ‘Verheug u, volken, samen met zijn volk.’ 11En er staat ook: ‘Loof de Heer, volken op aarde, prijs Hem, naties overal.’ 12En verder zegt Jesaja: ‘Isaï zal een telg voortbrengen: Hij die komt om over alle volken te heersen; op Hem zullen zij hun hoop vestigen.’ 13Moge God, die ons hoop geeft, u in het geloof geheel en al vervullen met vreugde en vrede, zodat uw hoop steeds blijft toenemen door de kracht van de heilige Geest.

Reisplannen en groeten

14Broeders en zusters, ik ben er vast van overtuigd dat u inderdaad niets dan het goede wilt en dat uw inzicht nergens tekortschiet, zodat u ook in staat bent om elkaar terecht te wijzen. 15Ik heb u hier en daar nogal vrijmoedig geschreven, maar alleen om u te herinneren aan wat u al weet. Ik doe dat vanwege de genade die God mij geschonken heeft: 16ik moet in volledige toewijding aan zijn evangelie een dienaar van Christus Jezus voor de heidense volken zijn, zodat zij een God welgevallig offer kunnen worden, geheiligd door de heilige Geest. 17Dat ik trots kan zijn op mijn werk voor God, dank ik aan Christus Jezus. 18Ik mis de vrijmoedigheid om over iets anders te spreken dan wat Christus met het oog op de gehoorzaamheid van de volken door mij tot stand heeft gebracht – door wat ik heb gezegd en gedaan, 19door krachtige tekenen en wonderen die ik heb verricht door de macht van Gods Geest. Zo heb ik vanaf Jeruzalem tot aan Illyrië overal het evangelie van Christus verspreid. 20Daarbij heb ik er altijd een eer in gesteld het niet op plaatsen te verkondigen waar Christus al bekend was. Ik wilde niet op het fundament van een ander bouwen, 21want er staat geschreven: ‘Zij aan wie Hij niet verkondigd is, zullen zien; zij die niet over Hem hebben gehoord, zullen tot inzicht komen.’ 22Het is dan ook om deze reden dat het mij nog niet is gelukt u te bezoeken. 23Maar ik heb mijn taak in deze streken nu beëindigd; en omdat ik er zo naar verlang om na al die jaren naar u toe te komen, 24hoop ik dat te doen wanneer ik naar Spanje ga. Ik hoop u op weg daarheen te ontmoeten om mijn reis daarna met uw hulp voort te zetten, maar niet voordat ik enige tijd van uw gezelschap genoten heb. 25Nu sta ik echter op het punt naar Jeruzalem te gaan om de heiligen daar bijstand te verlenen, 26want Macedonië en Achaje hebben voor de armen onder hen een collecte gehouden. 27Ze hebben daartoe vrijwillig besloten, maar ze staan dan ook bij hen in de schuld. Want omdat zij, afkomstig uit andere volken, deel hebben gekregen aan de geestelijke rijkdommen van de heiligen in Jeruzalem, zijn zij op hun beurt verplicht hen in materiële zaken bij te staan. 28Nadat ik mij van deze taak gekweten heb, en de opbrengst van de collecte officieel aan hen heb overhandigd, zal ik u op doorreis naar Spanje bezoeken. 29En ik weet dat wanneer ik kom, ik met de volle zegen van Christus kom.

30Broeders en zusters, in de naam van onze Heer Jezus Christus en met een beroep op de liefde van de Geest, vraag ik u dringend om samen met mij vurig tot God te bidden. Bid voor mij 31dat ik behoed word voor de ongelovigen in Judea en dat mijn hulp door de heiligen in Jeruzalem zal worden gewaardeerd. 32Dan kan ik, indien God het wil, vol vreugde naar u toe komen om in uw gezelschap nieuwe kracht op te doen. 33De God van de vrede zij met u allen. Amen.

1Ik beveel Febe bij u aan, onze zuster, die in dienst staat van de gemeente in Kenchreeën. 2Verwelkom haar als iemand die in de Heer met u verbonden is, zoals dat onder de heiligen gepast is. En sta haar bij wanneer ze uw hulp ergens voor nodig heeft, want zij heeft velen steun en bescherming geboden, ook mij.

3Groet Prisca en Aquila, mijn medewerkers in de dienst aan Christus Jezus, 4die voor mij hun leven op het spel hebben gezet. Niet alleen ik ben hun dankbaar, maar ook alle niet-Joodse gemeenten. 5Groet ook de gemeente die bij hen in huis samenkomt. Groet mijn geliefde Epenetus, die als eerste in Asia tot geloof in Christus is gekomen. 6Groet Maria, die zich veel moeite voor u heeft getroost. 7Groet Andronikus en Junia, mijn volksgenoten, die met mij in de gevangenis hebben gezeten, die als apostelen veel aanzien genieten en die eerder dan ik één met Christus zijn geworden. 8Groet mijn geliefde Ampliatus, met mij verbonden in de Heer. 9Groet Urbanus, onze medewerker in de dienst aan Christus, en groet mijn geliefde Stachys. 10Groet Apelles, wiens trouw aan Christus beproefd is. Groet de huisgenoten van Aristobulus. 11Groet Herodion, mijn volksgenoot. Groet de huisgenoten van Narcissus die in de Heer geloven. 12Groet Tryfena en Tryfosa, die zich hebben ingespannen voor de dienst aan de Heer. Groet onze geliefde Persis, ook zij heeft zich veel moeite getroost voor de dienst aan de Heer. 13Groet Rufus, die door de Heer is uitgekozen, en zijn moeder, die ook voor mij een moeder is. 14Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas en de broeders en zusters die bij hen samenkomen. 15Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zus, en Olympas en alle heiligen die bij hen samenkomen. 16Groet elkaar met een heilige kus. Alle gemeenten van Christus laten u groeten.

17Ik spoor u aan, broeders en zusters, op te passen voor degenen die tweedracht zaaien en anderen in de weg staan, en die daarmee ingaan tegen alles wat u hebt geleerd. Ga hun uit de weg, 18want zulke mensen dienen niet Christus, onze Heer, maar alleen hun eigen lusten, en door fraaie en welluidende woorden misleiden ze argeloze mensen. 19Uw gehoorzaamheid is overal bekend geworden; ik ben dus vol blijdschap over u en zou graag zien dat u de wijsheid hebt om het goede te doen en dat u zich verre houdt van het kwaad. 20De God van de vrede zal Satan nu spoedig te gronde richten en aan uw voeten leggen. De genade van onze Heer Jezus zij met u.

21Timoteüs, mijn medewerker, laat u groeten, evenals Lucius, Jason en Sosipatrus, mijn volksgenoten. 22Ook ik, Tertius, die deze brief heb opgeschreven, groet u als iemand die in de Heer met u verbonden is. 23Gajus, die mijn gastheer is en die zijn huis voor de hele gemeente openstelt, laat u groeten. Erastus, die de gelden van de stad beheert, en mijn broeder Quartus laten u groeten.

25Aan Hem die bij machte is u kracht te geven, overeenkomstig het evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig, overeenkomstig de onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is, 26maar dat nu is geopenbaard en op bevel van de eeuwige God door de geschriften van de profeten bij alle volken bekend is geworden om ze tot gehoorzaamheid en geloof te brengen – 27aan Hem, de enige, alwijze God, komt de eer toe, door Jezus Christus, tot in eeuwigheid. Amen.

Romeinen 14-16NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons