Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 143 / Rom. 9-11

Bijbeltekst(en)

De trouw en de barmhartigheid van God

1Omdat ik één ben met Christus spreek ik de waarheid, en mijn geweten, geleid door de heilige Geest, is mijn getuige dat ik niet lieg: 2ik ben diepbedroefd en word voortdurend door verdriet gekweld. 3Bijna zou ik bidden zelf vervloekt te worden en van Christus gescheiden te zijn, omwille van mijn volksgenoten, de broeders en zusters met wie ik mijn afkomst deel. 4Dat zijn de Israëlieten, die God als zijn kinderen heeft aangenomen en aan wie Hij zijn nabijheid, de verbonden, de wet, de tempeldienst en de beloften heeft geschonken. 5Het is het volk dat van de aartsvaders afstamt en waaruit Christus is voortgekomen – Hij die God is, boven alles verheven, zij geprezen tot in eeuwigheid. Amen.

6Gods belofte is niet komen te vervallen. Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël, 7niet alle nakomelingen van Abraham zijn ook werkelijk zijn kinderen; er staat immers geschreven: ‘Alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.’ 8Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar gelden als nageslacht van Abraham op grond van Gods belofte. 9Als íets een belofte is dan zijn het deze woorden: ‘Over een jaar kom Ik terug en dan heeft Sara een zoon.’ 10Sterker nog, Rebekka was van onze vader Isaak zwanger van een tweeling, 11-12en al voor ze geboren waren en iets goeds of slechts gedaan hadden, werd haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen.’ Zo blijft Gods besluit van kracht: God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat Hij hem roept. 13Zoals ook geschreven staat: ‘Jakob heb Ik liefgehad, Esau heb Ik gehaat.’

14Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet. 15Hij zegt immers tegen Mozes: ‘Ik ben barmhartig voor wie Ik barmhartig wil zijn, Ik schenk genade aan wie Ik genade wil schenken.’ 16Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens. 17Zo zegt Hij volgens de Schrift tegen de farao: ‘Ik heb je alleen maar aangesteld om mijn macht over jou te tonen en om mijn naam op heel de aarde bekend te maken.’ 18Dus God is barmhartig voor wie Hij wil en maakt halsstarrig wie Hij wil.

19Maar nu zult u vragen: ‘Waarom roept God ons dan nog ter verantwoording? Niemand gaat toch in tegen zijn wil?’ 20Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker: ‘Waarom hebt u me gemaakt zoals ik eruitzie?’ 21Heeft de pottenbakker niet de vrijheid om van dezelfde klomp klei zowel een kostbare vaas als een alledaagse pot te maken? 22Maar ook al wil God zijn macht tonen en zijn toorn laten gelden, toch heeft Hij degenen die het voorwerp zijn van zijn toorn en bestemd zijn voor de ondergang, met veel geduld verdragen. 23Waarom anders dan om zijn overweldigende majesteit te tonen jegens degenen die het voorwerp zijn van zijn barmhartigheid en die Hij tevoren bestemd heeft om in zijn majesteit te delen? 24Hen heeft Hij ook geroepen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, 25zoals ook bij Hosea staat geschreven: ‘Wat mijn volk niet was, zal Ik mijn volk noemen; wie mijn geliefde niet was, zal Ik mijn geliefde noemen. 26En waar tegen hen gezegd is: “Jullie zijn mijn volk niet,” zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’ 27En Jesaja roept over Israël uit: ‘Al telde het volk van Israël zo veel mensen als er zand is bij de zee, slechts een rest zal worden gered. 28Want de Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort.’ 29En zoals Jesaja al heeft gezegd: ‘Had de Heer van de hemelse machten ons geen nageslacht gelaten, het zou ons zijn vergaan als Sodom en Gomorra.’

Onbegrip bij Israël

30Wat kunnen we hieruit nu opmaken? Volken die niet op rechtvaardigheid uit waren, hebben haar toch verkregen: ze zijn rechtvaardig verklaard op grond van geloof. 31Maar Israël, dat naar rechtvaardigheid streefde door de wet te volgen, heeft dat niet bereikt. 32Wat is daarvan de oorzaak? Ze handelden alsof het van hun daden afhing, en niet van geloof. Ze zijn over de steen gestruikeld 33waarover geschreven staat: ‘In Sion leg Ik een steen neer waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot. Maar wie in Hem gelooft, komt niet bedrogen uit.’

1Broeders en zusters, ik wens uit de grond van mijn hart en bid tot God dat ze zullen worden gered. 2Ik kan van hen getuigen dat ze God vol toewijding dienen, maar het ontbreekt hun aan inzicht. 3Omdat ze Gods gerechtigheid niet kennen, proberen ze hun eigen gerechtigheid te laten gelden, en erkennen ze die van God niet. 4De wet evenwel vindt zijn doel in Christus, zodat iedereen die gelooft rechtvaardig zal worden verklaard. 5Mozes zegt over de rechtvaardigheid die op grond van de wet verkregen wordt: ‘Wie doet wat de wet voorschrijft, zal leven.’ 6En dit zegt de rechtvaardigheid die geschonken wordt op grond van geloof: ‘Zeg niet bij uzelf: Wie zal opstijgen naar de hemel?’ – dat wil zeggen: om Christus naar beneden te brengen. 7Of: ‘Wie zal afdalen naar de onderwereld?’ – dat wil zeggen: om Christus bij de doden vandaan naar boven te brengen. 8De rechtvaardigheid zegt iets anders: ‘Het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart’ – en dat betreft de boodschap van het geloof die wij verkondigen. 9Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft opgewekt, zult u worden gered. 10Als uw hart gelooft, zult u rechtvaardig worden verklaard; als uw mond belijdt, zult u worden gered. 11Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, komt niet bedrogen uit.’ 12En er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen dezelfde Heer. Hij geeft zijn rijke gaven aan allen die Hem aanroepen, 13want er staat: ‘Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered.’

14Maar hoe kunnen ze Hem aanroepen als ze niet in Hem geloven? En hoe kunnen ze in Hem geloven als ze niet over Hem hebben gehoord? En hoe kunnen ze over Hem horen zonder dat iemand Hem verkondigt? 15En hoe kan iemand verkondigen als hij niet is uitgezonden? Het is zoals geschreven staat: ‘Welkom zijn zij die goed nieuws verkondigen.’ 16Toch hebben slechts weinigen aan het evangelie gehoor gegeven, want Jesaja vraagt: ‘Heer, wie heeft geloofd wat wij hebben gezegd?’ 17Dus door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus. 18Maar dan is mijn vraag: hebben ze de boodschap soms niet gehoord? Natuurlijk wel, want er staat: ‘Hun roep klinkt over heel de aarde, hun woorden tot de uiteinden van de wereld.’ 19Maar dan vraag ik weer: heeft Israël de boodschap niet begrepen? Welnu, allereerst zegt Mozes: ‘Ik zal jullie afgunstig maken op een volk dat geen volk is, Ik terg jullie met een volk zonder verstand.’ 20En Jesaja zegt zelfs: ‘Ik heb me laten vinden door wie Mij niet zochten, Ik heb me bekendgemaakt aan wie niet naar Mij hebben gevraagd.’ 21Maar over Israël zegt hij: ‘Heel de dag sta Ik met uitgestoken handen tegenover een ongehoorzaam en opstandig volk.’

Israëls redding, bescheidenheid voor de andere volken

1Dan is nu mijn vraag: heeft God zijn volk soms verstoten? Beslist niet. Ik ben immers zelf een Israëliet, een nakomeling van Abraham, afkomstig uit de stam Benjamin. 2God heeft zijn volk, dat Hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift over Elia zegt, hoe hij Israël bij God aanklaagt? 3‘Heer, uw profeten hebben ze gedood, uw altaren verwoest. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ 4Maar hoe luidt het antwoord van God aan hem? ‘Ik heb voor mezelf zevenduizend mensen overgelaten die niet voor Baäl hebben geknield.’ 5Zo is ook in deze tijd een rest overgebleven die door Gods genade is uitgekozen. 6Als ze uit genade uitgekozen zijn, dan dus niet op grond van hun daden, want in dat geval zou de genade geen genade meer zijn.

7Wat betekent dit alles? Wat Israël heeft nagestreefd, heeft het niet bereikt; alleen zij die zijn uitgekozen hebben het bereikt. De overigen werden onbuigzaam, 8zoals ook geschreven staat: ‘God heeft hun geest verdoofd, hun ogen blind gemaakt en hun oren doof, tot op de dag van vandaag.’ 9En David zegt: ‘Laat hun tafel een valstrik worden, een strik, een valkuil en een straf. 10Laat het licht uit hun ogen verdwijnen, krom hun rug voorgoed.’ 11Maar nu vraag ik weer: ze zijn toch niet gestruikeld om ten val te komen? Dat in geen geval, maar door hun overtreding konden de andere volken worden gered en daarop moesten zij afgunstig worden. 12Maar als hun overtreding al een rijke gave voor de wereld is en hun falen een rijke gave voor de andere volken, hoeveel rijker zal de gave dan niet zijn wanneer zij voltallig deelnemen. 13En tegen u, afkomstig uit die andere volken, zeg ik: Het is waar dat ik een apostel voor de heidense volken ben, maar ik schat mijn taak juist dáárom zo hoog 14omdat ik hoop afgunst bij mijn volksgenoten op te wekken en een deel van hen te redden. 15Als God, toen zij afvallig werden, de wereld met zich heeft verzoend, zal Hij zeker, wanneer zij opnieuw aangenomen worden, leven schenken uit de dood!

16Als een klein deel van het deeg aan God gewijd is, is al het andere deeg het ook; als de wortel heilig is, zijn de takken het ook. 17En als nu sommige takken van de edele olijfboom zijn afgebroken en u, loten van een wilde olijfboom, tussen de overgebleven takken bent geënt en mag delen in de vruchtbaarheid van de wortel, 18dan moet u zich niet boven de takken verheffen. Als u dat doet, moet u goed bedenken dat niet u de wortel draagt, maar de wortel u. 19Maar nu zult u tegenwerpen: ‘Die takken zijn toch afgebroken zodat ik geënt kon worden?’ 20Zeker, ze zijn afgebroken vanwege hun ongeloof en u dankt uw plaats aan uw geloof. Wees daarom echter niet hoogmoedig, maar heb ontzag voor God: 21als Hij de oorspronkelijke takken al niet heeft gespaard, zou Hij u dan wel sparen? 22Weet dat God goed is én streng. Hij is streng voor wie gevallen zijn, maar goed voor u – als u tenminste trouw blijft aan zijn goedheid, want anders wordt ook u afgekapt. 23En als de Israëlieten niet volharden in hun ongeloof, zullen ook zij worden geënt, want God is bij machte hen opnieuw te enten. 24Immers, als u die van nature een tak van de wilde olijfboom bent, tegen de natuur in op de edele olijfboom bent geënt, hoeveel eerder zullen zij die er van nature bij horen dan niet op hun eigen boom worden geënt!

25Er is, broeders en zusters, een goddelijk geheim dat ik u niet wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat. Een deel van Israël is onbuigzaam geworden, en dat blijft zo totdat de andere volken voltallig zijn toegetreden. 26Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht. 27Dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.’ 28Omwille van u zijn ze Gods vijanden geworden door het evangelie af te wijzen, maar toch blijven ze Gods geliefden omwille van de aartsvaders, die Hij heeft uitgekozen. 29De genade die God schenkt neemt Hij nooit terug, wanneer Hij iemand roept maakt Hij dat niet ongedaan. 30Zoals u God eens ongehoorzaam was, maar door hun ongehoorzaamheid nu Gods barmhartigheid hebt ondervonden, 31zo zijn ook zij nu ongehoorzaam om door de barmhartigheid die u ondervonden hebt, ook zelf barmhartigheid te ondervinden. 32Want God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat Hij voor ieder mens barmhartig kan zijn.

33Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen. 34‘Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit zijn raadsman? 35Wie heeft Hem iets gegeven dat door Hem moest worden terugbetaald?’ 36Alles is uit Hem ontstaan, alles is door Hem geschapen, alles heeft in Hem zijn doel. Hem komt de eer toe tot in eeuwigheid. Amen.

Romeinen 9-11NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons