Stap 4 Een naam en een belofte


Bijbeltekst(en)
Exodus 3
De nakomelingen van Abraham zijn in Egypte terechtgekomen en wonen daar nu al vierhonderd jaar. De farao, de koning van Egypte, is bang voor het groeiende volk en onderdrukt het met slavenarbeid en zelfs genocide. Mozes is als baby hieraan ontsnapt, dankzij het ingrijpen van zijn moeder en zus en een Egyptische prinses. Omdat hij een Egyptische opziener heeft vermoord, moet hij naar de woestijn vluchten. Net wanneer hij denkt dat dit deel van zijn leven voorgoed achter hem ligt, ontmoet hij de God van zijn voorouders. Een God die het lijden van zijn volk ziet en hoort en er iets aan wil doen. Hij nodigt Mozes uit om mee te doen aan zijn reddingsactie. Mozes aarzelt. Wie is hij dat hij de koning van een wereldrijk moet aanspreken op zijn gedrag? En wie is deze God, die daar vanuit een struik tegen hem praat.
Gods antwoord is een naam én een belofte: JHWH, vier Hebreeuwse klinkers die horen bij het werkwoord ‘zijn’. Je kunt ze vertalen met ‘Ik ben die ik ben’, ‘Ik zal er zijn’ of gewoon ‘Ik ben’.
Meestal wordt die naam weergegeven met ‘HEER. Dat komt doordat in de joodse traditie de klinkers van adonai, ‘heer’, aan de medeklinkers JHWH zijn toegevoegd als teken dat Gods heilige naam zelf niet moet worden uitgesproken. Maar God wil niet (alleen) als ‘Heer’ worden gekend, maar vooral als degene die bij ons is en altijd zal zijn. Hij is de God die zich aan mensen verbindt en met hen mee blijft gaan.
Bid jij wel eens? Hoe spreek je God dan het liefst aan?
