Jozua verslaat nog meer koningen
Jabin wil de Israëlieten aanvallen
1-2Jabin, de koning van de stad Hasor, hoorde over de overwinning van Israël. Daarom vroeg hij hulp aan de koningen in het noorden. Dat waren: koning Jobab van Madon, de koningen van Simron en Achsaf, de koningen uit de bergen, de koningen uit het Jordaan-dal ten zuiden van het Meer van Kinneret, de koningen uit de heuvels, de koning van het kustgebied bij de stad Dor in het westen, 3de koning van de Kanaänieten in het oosten en westen, de koning van de Amorieten, de koning van de Hethieten, de koning van de Perizzieten, de koning van de Jebusieten in de bergen, en de koning van de Chiwwieten die wonen bij de Hermon-bergen, in het gebied Mispa.
Jozua verslaat de koningen
4De koningen uit het noorden gingen met hun legers op weg. Ze hadden net zo veel soldaten, paarden en wagens als er zand is bij de zee. 5Al die koningen kwamen bij elkaar, en ze maakten een kamp bij de bronnen van Merom. Vanaf die plek wilden ze Israël aanvallen.
6De Heer zei tegen Jozua: ‘Je hoeft niet bang te zijn voor die koningen. Want ik zorg ervoor dat jullie hen verslaan. Morgen om deze tijd zullen ze allemaal dood zijn. Dan moet je hun wagens verbranden. En je moet bij hun paarden de pezen doorsnijden, zodat ze niet meer kunnen lopen.’
7Toen ging Jozua met zijn hele leger naar de bronnen van Merom. Daar viel hij de koningen heel plotseling aan. 8De Heer zorgde ervoor dat de Israëlieten de koningen konden verslaan.
De Israëlieten achtervolgden de koningen tot in Groot-Sidon en Misrefot-Maïm in het noorden. En tot in het Mispe-dal in het oosten. Alle koningen werden gedood, niet één bleef er in leven. 9En Jozua deed met hen wat de Heer gezegd had: hij verbrandde hun wagens en hij sneed de pezen door bij hun paarden.
Het hele land wordt veroverd
Jozua verovert Hasor
10Op de terugweg ging Jozua naar de stad Hasor, de machtigste stad in het noorden. Hij veroverde Hasor en doodde de koning. 11Ook alle inwoners werden gedood.
De Israëlieten doodden iedereen die er woonde, er bleef niemand in leven. En Jozua stak de hele stad in brand.
Jozua verovert de andere steden
12Daarna veroverde Jozua de andere steden in het land. Hij nam alle koningen gevangen en liet hen doden. Ook alle inwoners werden gedood. Dat moest gebeuren, omdat Mozes, de dienaar van de Heer, dat gezegd had. 13Maar Hasor was de enige stad die Jozua in brand stak. De andere steden werden niet in brand gestoken. Die steden bestaan nu nog steeds.
14De Israëlieten doodden alle inwoners, ze lieten niemand in leven. Maar ze hielden alle bezittingen en dieren voor zichzelf. 15Want de Heer had zijn dienaar Mozes de opdracht gegeven om het zo te doen. Mozes had die opdracht doorgegeven aan Jozua. En Jozua voerde de opdracht uit. Hij deed alles wat de Heer gezegd had.
Jozua verovert het hele land
16Zo veroverde Jozua het hele land. Hij veroverde de bergen van Juda, de hele Negev-woestijn, het hele gebied rond Gosen, de heuvels, het Jordaan-dal, en de bergen van Israël. 17Dat is het gebied vanaf de Kale Bergen in het zuiden, tot aan Baäl-Gad in het Libanon-dal bij de Hermon-bergen in het noorden. Jozua nam alle koningen gevangen, en hij doodde hen allemaal.
De oorlog duurt lang
18-19Het enige volk waar Jozua geen oorlog mee voerde, waren de Chiwwieten uit Gibeon. Maar met de koningen van alle andere volken werd hevig gevochten. De oorlog met die volken duurde heel lang. 20Want de Heer had ervoor gezorgd dat al die volken zich bleven verzetten en geen vrede wilden sluiten.
Doordat die volken steeds maar oorlog wilden voeren, konden de Israëlieten ze allemaal doden. Ja, ze konden die volken helemaal vernietigen. Zo konden ze de opdracht uitvoeren die de Heer aan Mozes gegeven had.
21In die tijd doodde Jozua ook alle Enakieten. De Enakieten woonden in de bergen van Juda, in de bergen van Israël, en in de steden Hebron, Debir en Anab. Nadat Jozua hen gedood had, vernietigde hij hun steden. 22Nergens in Israël leefden nog Enakieten, behalve in de steden Gaza, Gat en Asdod.
Jozua verdeelt het land
23Jozua veroverde dus het hele land. De Heer had al tegen Mozes gezegd dat dat moest gebeuren. En Jozua verdeelde het land onder de Israëlieten. Elke stam kreeg zijn eigen gebied. Toen was de oorlog voorbij.