De Israëlieten verslaan de Amorieten
Adonisedek vraagt vier koningen om hulp
1In die tijd was Adonisedek de koning van Jeruzalem. Hij hoorde dat Jozua de steden Jericho en Ai veroverd had. Hij wist dat de inwoners en hun koningen gedood waren. Hij wist ook dat de inwoners van Gibeon bij de Israëlieten woonden en vrede met hen gesloten hadden. 2Hierdoor werden koning Adonisedek en zijn volk heel bang. Want Gibeon was een grote stad, groter dan Ai. Gibeon was net zo belangrijk als de stad van een koning. En alle mannen uit Gibeon waren geweldige vechters.
3Dus Adonisedek stuurde een brief naar de koningen van vier andere steden: naar koning Hoham van Hebron, naar koning Piram van Jarmut, naar koning Jafia van Lachis en naar koning Debir van Eglon. Dat waren allemaal koningen van de Amorieten. In de brief stond: 4‘Kom mij helpen om de inwoners van Gibeon te verslaan! Want zij hebben vrede gesloten met Jozua en de Israëlieten.’
De Amorieten vallen Gibeon aan
5Zo kwamen de vijf koningen van de Amorieten bij elkaar, en ze gingen met hun legers op weg. Ze maakten hun kamp bij de stad Gibeon. Daarna vielen ze de stad aan.
6Toen stuurden de inwoners van Gibeon een brief naar Jozua, die in het kamp in Gilgal was. In de brief stond: ‘Alstublieft, laat ons niet in de steek! Kom ons snel helpen. Want de koningen van de Amorieten uit de bergen zijn hierheen gekomen. Ze vallen onze stad aan!’
7Toen ging Jozua met zijn leger vanuit Gilgal op weg naar Gibeon. Hij nam alle soldaten mee, niemand bleef achter. 8De Heer zei: ‘Jozua, je hoeft niet bang te zijn voor die koningen. Want ik zorg ervoor dat jij van hen wint. Er zal geen enkele Amoriet in leven blijven.’
De Israëlieten verslaan de Amorieten
9Jozua en zijn leger gingen in één nacht van Gilgal naar Gibeon. Ze vielen de Amorieten heel plotseling aan. 10De Heer zorgde ervoor dat de Amorieten in paniek raakten. Daardoor konden de Israëlieten heel veel Amorieten doden. De rest vluchtte weg uit Gibeon. Maar de Israëlieten achtervolgden hen tot voorbij de weg naar Bet-Choron. Ja, zelfs tot vlak bij de steden Azeka en Makkeda.
11Toen de Amorieten de berg bij Bet-Choron af vluchtten, liet de Heer grote hagelstenen op hen neerkomen. Het hagelde overal, zelfs in de stad Azeka. Er stierven meer Amorieten door de hagel dan door de wapens van de Israëlieten.
De zon en de maan staan stil
12-14Toen sprak Jozua een gebed uit. Alle Israëlieten hoorden het. Jozua zei: ‘Zon, sta stil boven de stad Gibeon. En maan, blijf staan boven het Ajjalon-dal.’ Zo gebeurde het. De zon en de maan bleven stilstaan. Ze stonden de hele dag aan de hemel, totdat de Israëlieten hun vijanden verslagen hadden.
Die gebeurtenis staat ook in het Boek van Jasar. Het is de enige keer dat de Heer op zo’n manier naar het gebed van een mens luisterde. Op die dag vocht de Heer voor de Israëlieten. Hij zorgde ervoor dat de Israëlieten de Amorieten konden verslaan.
15Na de overwinning ging Jozua met zijn hele leger terug naar het kamp in Gilgal.
De vijf koningen worden ontdekt
16De vijf koningen waren gevlucht en verstopten zich in een grot bij Makkeda. 17Toen de Israëlieten dat ontdekten, vertelden ze het aan Jozua. 18Jozua gaf zijn soldaten de volgende opdracht: ‘Sluit de opening van de grot met grote stenen af, en zet er een paar bewakers bij. 19Maar blijf daar zelf niet. Jullie moeten de vijanden achtervolgen. De Heer, jullie God, zal zorgen dat jullie hen verslaan. Zorg ervoor dat ze hun veilige steden niet bereiken!’
20-21Zo doodde het leger van Israël bijna alle Amorieten. Er waren maar een paar Amorieten die hun steden konden bereiken. Maar van de Israëlieten was niemand gewond geraakt.
Daarna ging het leger naar Jozua, in het kamp in Makkeda.
De vijf koningen worden gedood
22Toen zei Jozua: ‘Haal die vijf koningen uit de grot en breng hen hier.’ 23Zo gebeurde het. De koningen werden bij Jozua gebracht. 24Daarna riep Jozua het hele leger bij zich. Hij liet de legerleiders naar voren komen en zei tegen hen: ‘Zet allemaal je voet op de nek van een koning.’ Toen de legerleiders dat gedaan hadden, 25zei Jozua tegen hen: ‘De Heer zal al jullie vijanden net zo behandelen als deze koningen. Daarom moeten jullie nooit bang zijn en altijd dapper blijven.’
26Toen doodde Jozua de vijf koningen, en hij liet hen ophangen aan vijf bomen. Tot de avond bleven ze daar hangen. 27Toen de zon onderging, liet Jozua hun lichamen van de bomen halen. Die werden in de grot gegooid waar de koningen zich verstopt hadden. De opening van de grot werd met grote stenen afgesloten. Die stenen liggen daar nog steeds.
Jozua verovert veel steden
Jozua verovert Makkeda
28Op diezelfde dag veroverden Jozua en zijn leger de stad Makkeda. Ze doodden de koning en alle inwoners. Ze doodden iedereen in de stad, ze lieten niemand in leven.
Jozua doodde de koning van Makkeda, net zoals hij de koning van Jericho gedood had.
Jozua verovert Libna
29Vanuit Makkeda ging Jozua met zijn hele leger naar de stad Libna. De Israëlieten vielen de stad aan, 30en de Heer zorgde ervoor dat hun aanval lukte. De Israëlieten doodden alle inwoners, ze lieten niemand in leven. En Jozua doodde de koning van Libna, net zoals hij de koning van Jericho gedood had.
Jozua verovert Lachis
31Vanuit Libna gingen Jozua en zijn hele leger naar de stad Lachis. Ze maakten er een kamp en vielen de stad aan. 32De Heer zorgde ervoor dat hun aanval lukte. Na twee dagen hadden de Israëlieten de stad veroverd. En ze doodden alle inwoners, net als in Libna.
33Koning Horam uit Gezer was gekomen om de inwoners van Lachis te helpen. Maar de Israëlieten versloegen Horam en zijn leger. Ook van hen bleef niemand in leven.
Jozua verovert Eglon
34Vanuit Lachis gingen Jozua en zijn hele leger naar de stad Eglon. Ze maakten er een kamp en vielen de stad aan. 35En nog diezelfde dag veroverden ze de stad. Ze doodden alle inwoners, net als in Lachis.
Jozua verovert Hebron
36Vanuit Eglon gingen Jozua en zijn hele leger naar de stad Hebron. 37Ze vielen Hebron aan en veroverden de stad. Ze doodden de koning en alle inwoners van Hebron, en ook de inwoners van de steden in de buurt. Ze doodden iedereen, net als in Eglon. Ze lieten niemand in leven.
Jozua verovert Debir
38Op de terugweg naar Makkeda gingen Jozua en zijn hele leger naar de stad Debir. 39Ze veroverden die stad, en ook alle steden eromheen. Ze doodden alle inwoners, ze lieten niemand in leven. Jozua deed met Debir hetzelfde als met de steden Hebron en Libna. En hij doodde de koning van Debir, net zoals hij de koningen van Hebron en Libna gedood had.
Jozua verovert een groot gebied
40Zo veroverde Jozua het hele gebied ten westen van de Dode Zee. Dus alle bergen en heuvels, de Negev-woestijn en de steile rotsen. En Jozua doodde iedereen, ook alle koningen. Hij liet niemand in leven. Want dat was de opdracht van de Heer, de God van Israël.
41-42Jozua veroverde het hele gebied vanaf de stad Kades-Barnea in het zuiden, tot aan de stad Gibeon in het noorden. Dus ook het hele gebied rond de stad Gosen, en de stad Gaza aan de kust. Jozua doodde iedereen in het veroverde gebied.
Jozua veroverde de gebieden van die koningen in één keer. Dat lukte omdat de Heer, de God van Israël, voor zijn volk vocht. 43Daarna ging Jozua met zijn hele leger terug naar het kamp in Gilgal.