Antwoord van Job aan Elifaz
Job heeft veel verdriet
1Toen zei Job tegen zijn vrienden:
2‘Vrienden, jullie begrijpen niet hoe boos ik ben,
jullie zien niet hoe ik moet lijden!
3Mijn verdriet is te groot, mijn pijn is te zwaar.
Daarom sprak ik zonder na te denken.
4De machtige God voert oorlog tegen mij.
Hij schiet pijlen op mij af,
zijn giftige pijlen raken mij diep.
Hij maakt me doodsbang.
5Ik schreeuw het uit van pijn,
zoals een dier schreeuwt van honger.
6-7Ik wil dit lijden niet meer,
het is afschuwelijk.
Het is net als met eten dat geen smaak heeft:
dat mag je toch weigeren?
Job heeft geen hoop meer
8Laat toch gebeuren wat ik vraag,
laat God toch doen wat ik wil!
9Laat hij me vernietigen,
laat hij een eind aan mijn leven maken!
10Dat zou me troosten.
Dan zou ik blij zijn, ondanks alle pijn.
Ik ben hem toch altijd trouw geweest?
Ik heb toch steeds gedaan wat hij van me vroeg?
11Ik kan niet langer wachten op de dood,
ik heb geen geduld meer.
12Ik voel me zwak en moe.
13Niets kan me nog helpen,
het komt nooit meer goed met mij.
Job is teleurgesteld in zijn vrienden
14Iemand die zijn vriend in de steek laat,
heeft ook geen eerbied voor de machtige God.
15-18Ik ben teleurgesteld in jullie, mijn vrienden,
zoals iemand teleurgesteld is die water zoekt in de woestijn
en alleen maar een droog dal vindt.
In de winter is het dal vol water,
maar in de zomer is het droog.
Al het water is verdwenen.
19Uit verre landen komen handelaars.
Vol hoop gaan ze op zoek naar water,
20maar ze vinden alleen een droog dal.
Ze zijn teleurgesteld, ze voelen zich bedrogen.
21Zo teleurgesteld ben ik ook in jullie.
Jullie zien mijn ellende,
maar jullie schrikken en zijn alleen maar bang.
22Nooit heb ik jullie iets gevraagd,
nooit wilde ik een geschenk van jullie.
23Als ik werd onderdrukt,
vroeg ik jullie niet om hulp.
Als ik door vijanden werd aangevallen,
hoefden jullie me niet te beschermen.
24Zeg maar wat jullie denken, ik luister.
Vertel me maar wat ik fout gedaan heb.
Job zegt dat hij onschuldig is
25Ik wil graag de waarheid horen,
maar aan jullie beschuldigingen heb ik niets.
26Jullie hebben kritiek op mijn woorden,
maar jullie zien niet hoe wanhopig ik ben.
27Jullie hebben geen gevoel!
Jullie zouden zelfs een kind of een vriend verkopen
om er zelf rijk van te worden.
28Kijk naar mij, en zeg eens eerlijk:
Sta ik tegen jullie te liegen?
29Beschuldig mij niet langer.
Veroordeel mij niet,
want ik heb geen schuld.
30Ik vertel geen leugens,
ik weet heel goed wat lijden is.