Alle ellende komt uit mensen zelf
1Elifaz zei verder:
‘Je kunt wel schreeuwen van woede, Job,
maar denk je dat er iemand zal reageren?
Niemand in de hemel geeft antwoord op je vragen.
2Mensen die boos zijn op God, zijn dom.
Door hun boosheid sterven ze veel te vroeg.
3Ik heb gezien hoe het met zulke mensen afloopt.
Eerst gaat het heel goed met hen,
maar dan gebeuren er plotseling rampen.
4Hun kinderen zijn nergens meer veilig.
Niemand wil die mensen nog beschermen,
niemand komt hen helpen.
5Slechte mensen zaaien wel,
maar anderen eten hun hele oogst op.
Hongerige mensen pakken alles van hen af.
6Al die ellende heeft een oorzaak,
die rampen gebeuren niet toevallig.
7Die ellende komt uit mensen zelf.
Het lijden hoort bij hen,
zoals vlammen horen bij vuur.
Job moet God om hulp vragen
8Als ik jou was, Job,
zou ik God om hulp vragen.
9Want God doet bijzondere dingen,
dingen die mensen niet begrijpen.
Hij doet wonderen, ontelbaar veel.
10Hij laat het regenen op de aarde,
hij geeft water aan de planten op het land.
11God geeft gewone mensen macht.
Mensen die verdriet hebben, maakt hij gelukkig.
12Maar als slechte mensen verkeerde plannen maken,
zorgt God ervoor dat ze niets bereiken.
13Als mensen zichzelf wijs vinden,
zorgt God ervoor dat hun slimme plannen mislukken.
14Hij maakt het donker om hen heen,
midden op de dag zien ze niets meer.
15God helpt mensen zonder macht,
hij beschermt hen tegen hun onderdrukkers.
16God geeft arme mensen weer hoop,
hij maakt een eind aan onrecht.
Wat God doet, is goed
17Wees blij als de machtige God je straft,
verzet je niet tegen hem.
18Want God doet je wel pijn,
maar hij verzorgt je wonden ook.
Hij slaat en geneest met dezelfde hand.
19Telkens weer redt God je uit gevaar,
geen kwaad zal je overkomen.
20Als er hongersnood is, houdt God je in leven.
Als er oorlog is, redt hij je van de dood.
21Als mensen kwaad over je spreken, raakt het je niet.
Als mensen geweld gebruiken, ben je niet bang.
22Als het land verwoest wordt door droogte,
heb jij daar geen last van.
Voor wilde dieren heb je geen angst.
23Je akkers zullen altijd vruchtbaar zijn,
wilde beesten vallen je niet aan.
24Er zal vrede zijn in je huis.
En als je je schapen telt,
mis je er niet één.
25Je zult veel nakomelingen hebben,
zo veel als er gras op de aarde is.
26Na een lang en goed leven zul je sterven,
als voor jou het juiste moment gekomen is.
27Job, dat hebben mijn vrienden en ik ontdekt.
Alles wat ik je verteld heb, is waar.
Denk er goed over na, want zo is het.’