Een volk dat andere volken verraadt
1Er is een volk dat landen verwoest zonder ooit zelf verwoest te zijn. Een volk dat andere volken verraadt zonder ooit zelf verraden te zijn. Met dat volk zal het slecht aflopen! Als het alle volken verraden heeft, zal het zelf verraden worden. Als het alles verwoest heeft, zal het zelf verwoest worden!
De Israëlieten vragen God om hulp
2De Israëlieten zullen bidden: ‘Heer, wees goed voor ons. Wij vertrouwen op u. Geef ons kracht, elke dag weer. Red ons uit gevaar.
3Zodra de andere volken uw stem horen, vluchten ze weg. Zodra u komt, vluchten ze alle kanten op. 4En als ze weg zijn, komen er rovers. Die zullen al hun steden leegroven, zoals sprinkhanen een heel veld kaalvreten.
5Heer, u bent machtig, u woont hoog in de hemel. U zorgt ervoor dat er in Jeruzalem eerlijk rechtgesproken wordt. 6Door u leven we allemaal zonder angst. U geeft ons veel wijsheid en kennis. Wij willen u eren, dat is voor ons het belangrijkste.’
De inwoners van Jeruzalem huilen
7De inwoners van Jeruzalem lopen nu nog huilend door de straten. De boodschappers die over vrede spraken, huilen van verdriet. 8Niemand gaat meer op reis, alle straten zijn leeg. Want er is geen vrede meer. Er wordt niet geluisterd naar mensen die vrede willen. En er worden zomaar mensen vermoord.
9Het land is droog geworden, er groeit niets meer. Op de Libanon-bergen is alles dood en verdord. Het prachtige Saron-dal is nu een woestijn. En in het gebied Basan en op de berg Karmel zijn alle bomen kaal.
De Heer zal zijn macht laten zien
10De Heer zegt: ‘Volk van Israël, nu zal ik komen, ik zal niet langer wachten. Ik zal mijn macht laten zien. 11Jullie zijn woedend op je vijanden, maar jullie plannen zijn waardeloos. Daarmee zullen jullie alleen maar jezelf treffen.
12Ik zal de andere volken vernietigen. Ze worden verbrand, zoals hout in een oven. 13Alle volken, ver weg en dichtbij, zullen horen wat ik gedaan heb. En ze zullen weten hoe machtig ik ben.’
Eerlijke mensen zijn veilig bij God
14Mensen die slecht leven en niet op God vertrouwen, zijn bang. Ze zeggen: ‘Wij kunnen niet op de berg Sion wonen. Wij kunnen niet leven op een plaats waar het vuur van God altijd brandt.’
15-16Maar mensen die eerlijk leven en de waarheid spreken, hoeven niet bang te zijn. Zij kunnen op de berg Sion wonen. Dat zijn de mensen die niet stelen en die zich niet laten omkopen. En dat zijn ook de mensen die niet moorden, geen geweld gebruiken en geen misdaden plegen. Zij kunnen op de berg Sion wonen. Daar hebben ze genoeg te eten en te drinken. Ze wonen er veilig, niemand kan hun daar kwaad doen.
De Heer zal koning zijn
17Israëlieten, op een dag zullen jullie God, de machtige koning, zien. Hij zal heersen over de hele aarde.
18Dan zullen jullie terugdenken aan de verschrikkelijke dingen die gebeurd zijn. Jullie zullen terugdenken aan de mannen die jullie geld telden en die veel belasting vroegen. En jullie zullen terugdenken aan de vijanden die over de stad heersten. Maar die zijn dan allemaal weg! 19Jullie zullen die brutale gezichten niet meer terugzien. Dat volk met die onbegrijpelijke taal komt niet meer terug.
Jeruzalem zal een veilige stad zijn
20Inwoners van Jeruzalem, kijk naar de stad. Kijk naar de stad waar wij onze feesten weer vieren en waar we veilig kunnen wonen. Die stad wordt nooit meer afgebroken. 21-24Daar in Jeruzalem zal de Heer ons zijn macht laten zien. De Heer is onze rechter, hij geeft ons zijn wetten. De Heer is onze koning, hij zal ons redden. Niemand in Jeruzalem zal nog ziek zijn. Alle mensen die er wonen, zullen bevrijd zijn van hun schuld.
Maar in Egypte, dat land met zijn brede rivieren, zullen geen schepen meer varen. Op de boten hangen de touwen slap, en de vlag gaat niet omhoog. De schepen zullen helemaal leeggeroofd worden. Iedereen doet mee, zelfs de mensen die niet kunnen lopen.