In Jeremia 7:18 en Jeremia 44:17-18 wordt gezegd dat de Judese vrouwen koeken bakten en wierook brandden voor ‘de koningin van de hemel’. Ze brachten ook wijnoffers aan haar. Met deze koningin van de hemel wordt waarschijnlijk de godin Astarte bedoeld.
17Wij doen onze geloften gestand, wij blijven voor de koningin van de hemel wierook branden en wij blijven haar wijnoffers brengen. Dat deden wij, onze voorouders, onze koningen en leiders ook in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem. Toen hadden we meer dan voldoende te eten; we waren gelukkig en bleven gevrijwaard van onheil. 18Maar sinds we ermee opgehouden zijn, hebben we gebrek aan alles en komen we om door het zwaard en de honger.’
18De kinderen sprokkelen hout, de vaders stoken het vuur en de vrouwen kneden deeg om koeken voor de koningin van de hemel te bakken. Ook krenken ze Mij door wijnoffers aan andere goden te brengen.