Zoon van God in het Oude Testament
In het Oude Testament wordt de koning
Zoon van God in Egypte
De uitdrukking ‘zoon van God’ was in het derde millennium voor Christus bekend in Egypte. Er werd mee gezegd dat de farao een goddelijke koning was. Er waren ook mythen over de farao als letterlijke zoon van een god.
Koning van Israël als zoon van God
In het oude Israël werd op een vergelijkbare manier als in Egypte over de koning gesproken als zoon van God. Een verschil is dat er niet naar mythen verwezen wordt. Het gaat meer om beeldspraak. In Psalmen 2:7 wordt bijvoorbeeld gezegd dat de koning door God verwekt is. Dat wijst op de troonsbestijging en niet zozeer op een goddelijke afkomst van de koning. Het zoonschap heeft niet met afstamming te maken, maar met erkenning en uitverkiezing door God.
Andere zonen van God
‘Zoon van God’ wordt in de joodse literatuur niet alleen voor de koning gebruikt. Het wordt ook gebruikt voor profeten, voor heel het volk van Israël, en voor vrome personen:
- In Jeremia 1:5 wordt het woord ‘zoon’ niet gebruikt, maar het gaat wel om dezelfde gedachte: de profeet
wordt beschreven als Gods zoon. De profeet maakt zo aanspraak op de titel die voornamelijk aan de koning gegeven wordt. - Het idee ‘zoon van God’ wordt ook gebruikt voor het volk van Israël als geheel, bijvoorbeeld in Hosea 11:1: ‘uit Egypte heb ik mijn zoon weggeroepen.’
- In het vroege jodendom wordt ‘zoon van God’ ook gebruikt voor individuele rechtvaardige mensen (bijvoorbeeld in Wijsheid 2:18).