Naamgeving in de Bijbel
Een naam heeft in het Oude en Nieuwe Testament vaak een betekenis. In veel verhalen is het de moeder die bij de geboorte een naam uitkiest voor haar kind.
Een bijzondere betekenis
Iemands naam heeft vaak iets te maken met omstandigheden bij de geboorte of bevat een verwijzing naar iets uit het verleden van de ouders (zie bijvoorbeeld Genesis 30:10-12 of 1 Samuel 4:19-22).
In de zevende eeuw voor Christus zijn dierennamen populair. Een baby kon bijvoorbeeld vanwege de kleur van het haar bij de geboorte naar een dier genoemd worden. Zo ontleent de profetes Chulda, die in 2 Koningen
Vaak gaven ouders een naam die de verbondenheid met God laat zien. Zulke namen bevatten de klank ‘el’ of ‘ia’, zoals Samuel (God hoort), Elia (De HEER is mijn God) of Uzzia (De HEER is mijn kracht).
Naamgeving
In het Nieuwe Testament blijkt dat er ook een officieel moment voor de naamgeving kon zijn. Dat was bij de besnijdenis op de achtste dag. Dit komt voor in Lucas 2:21.