Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

8e van de zomer

Oude Testament

Elisa en de vrouw uit Sunem

8Op zekere dag kwam Elisa door Sunem. Daar woonde een voorname vrouw die hem dringend uitnodigde om te komen eten. Van toen af aan ging hij elke keer als hij langs Sunem kwam bij haar eten. 9De vrouw zei tegen haar man: ‘Die godsman die telkens bij ons op bezoek komt, is beslist heilig. 10Laten we op het dak van ons huis een kamer voor hem maken en daar een bed, een tafel, een stoel en een lamp neerzetten, dan kan hij zich daar terugtrekken als hij bij ons komt.’

11Toen Elisa op een dag weer door Sunem kwam, onderbrak hij zijn reis en ging rusten in het voor hem ingerichte vertrek. 12Hij vroeg zijn knecht Gechazi de gastvrouw te roepen. Toen de vrouw op Gechazi’s verzoek naar boven was gekomen 13zei Elisa tegen Gechazi: ‘Vraag haar wat we voor haar kunnen doen in ruil voor alle moeite die zij zich voor ons getroost heeft. Kunnen we voor haar bij de koning pleiten, of bij de bevelhebber van het leger?’ Maar de vrouw antwoordde: ‘Ik leef te midden van mijn eigen volk.’ 14Weer vroeg Elisa: ‘Kan ik echt niets voor haar doen?’ en Gechazi antwoordde: ‘Jawel, ze heeft geen zoon, en haar man is al oud.’ 15Toen zei Elisa: ‘Roep haar binnen.’ Gechazi riep haar, de vrouw kwam in de deuropening staan 16en Elisa zei tegen haar: ‘Vandaag over een jaar zult u een zoon in uw armen houden.’ ‘Nee, waarde godsman,’ antwoordde ze, ‘spiegel uw dienares toch niets voor.’ 17Maar de vrouw werd zwanger en precies een jaar later baarde ze een zoon, zoals Elisa had voorzegd.

18Het kind groeide op. Op zekere dag, toen hij was gaan kijken bij zijn vader, die met de maaiers op het land was, 19riep hij plotseling uit: ‘Mijn hoofd! Mijn hoofd!’ De vader beval een knecht de jongen naar zijn moeder te brengen. 20De knecht nam hem op en droeg hem naar zijn moeder. Zij hield hem op haar schoot, maar tegen het middaguur stierf hij. 21Toen ging ze naar boven, legde de jongen op het bed van de godsman en sloot de deur van het vertrek. Daarna ging ze naar buiten 22en riep tegen haar man: ‘Stuur me een van de knechten met een ezelin! Ik wil zo snel mogelijk naar de godsman, maar ik kom direct weer terug.’ 23‘Waarom zou je naar de godsman gaan?’ vroeg hij. ‘Het is toch geen nieuwemaan vandaag, en ook geen sabbat?’ ‘Maak je geen zorgen,’ zei ze. 24Ze zadelde de ezelin en zei tegen de knecht: ‘Drijf de ezelin zonder ophouden aan, tot ik zeg dat je halt kunt houden.’

25Zo ging ze op weg naar Elisa, die op de Karmel verbleef. Toen de godsman haar zag aankomen, zei hij tegen zijn knecht Gechazi: ‘Kijk, daar heb je de vrouw uit Sunem. 26Ga haar vlug tegemoet en vraag hoe het met haar gaat, en met haar man en haar zoon.’ De vrouw antwoordde dat het goed ging, 27maar toen ze bij de godsman op de berg aankwam, greep ze zijn voeten vast. Gechazi liep op haar toe om haar weg te jagen, maar de godsman zei: ‘Laat haar maar, ze is getroffen door bitter verdriet. En ik wist daar niets van, de HEER heeft het voor mij verborgen gehouden.’ 28Toen zei de vrouw: ‘Heb ik u soms om een zoon gevraagd? Heb ik niet gezegd dat u geen valse hoop moest wekken?’ 29Hierop zei Elisa tegen Gechazi: ‘Neem mijn staf en ga er zo snel mogelijk naartoe. Als je iemand tegenkomt, groet hem dan niet. Als iemand jou groet, zeg dan niets terug. Je moet mijn staf op de jongen leggen.’ 30Maar de moeder van de jongen zei: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, ik ga niet zonder u.’ Toen stond Elisa op en ging met haar mee.

31Gechazi was hun vooruitgegaan en had de staf op de jongen gelegd, maar die had geen teken van leven gegeven. Hij keerde terug en vertelde Elisa dat de jongen niet wakker was geworden. 32Toen Elisa zelf bij het huis aankwam, zag hij de jongen dood op zijn eigen bed liggen. 33Hij ging de kamer binnen en sloot de deur achter zich. Toen bad hij tot de HEER. 34Daarna liep hij naar het bed toe en ging boven op het kind liggen, met zijn mond op zijn mond, zijn ogen op zijn ogen en zijn handpalmen op zijn handpalmen. Zo bleef hij over het kind uitgestrekt liggen tot het lichaam weer warm werd. 35Toen kwam hij overeind, liep door de kamer heen en weer, en strekte zich nogmaals over het kind uit. Uiteindelijk niesde de jongen wel zeven keer, en opende zijn ogen. 36‘Roep de moeder,’ riep Elisa tegen Gechazi. Gechazi waarschuwde haar, en toen ze boven kwam zei Elisa: ‘U kunt uw zoon meenemen.’ 37De vrouw kwam de kamer binnen, viel aan Elisa’s voeten neer en boog diep voorover. Toen nam ze haar zoon op en ging de kamer uit.

2 Koningen 4:8-37NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.21.9
Volg ons