5Dit zegt de HEER:
Vervloekt wie op een mens vertrouwt,
wie zijn kracht ontleent aan stervelingen,
wie zich afkeert van de HEER.
6Hij is als een struik in een dorre vlakte,
hij merkt de komst van de regen niet op.
Hij staat in een steenwoestijn,
in een verzilt en verlaten land.
7Gezegend wie op de HEER vertrouwt,
wiens toeverlaat de HEER is.
8Hij is als een boom geplant aan water,
zijn wortels reiken tot in de rivier.
Hij merkt de komst van de hitte niet op,
zijn bladeren blijven altijd groen.
Tijden van droogte deren hem niet,
steeds weer draagt hij vrucht.
9Niets is zo onbetrouwbaar als het hart,
onverbeterlijk is het, wie zal het kennen?
10Ik, de HEER, ben het die het hart doorgrondt,
die nieren toetst,
die ieder naar zijn levenswandel beloont,
aan ieder geeft wat hij verdient.