1‘Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. 2Iedere rank aan Mij die geen vrucht draagt snijdt Hij weg, en iedere rank die wel vrucht draagt snoeit Hij bij, opdat hij meer vruchten voortbrengt. 3Jullie zijn al rein door alles wat Ik tegen jullie gezegd heb. 4Blijf in Mij, dan blijf Ik in jullie. Een rank die niet aan de wijnstok blijft, kan uit zichzelf geen vrucht dragen. Zo kunnen jullie geen vrucht dragen als jullie niet in Mij blijven. 5Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in Mij blijft en Ik in hem, zal hij veel vruchten voortbrengen. Maar zonder Mij kun je niets doen. 6Wie niet in Mij blijft is als een wijnrank die weggegooid wordt en verdort; hij wordt met andere ranken verzameld, in het vuur gegooid en verbrand. 7Als jullie in Mij blijven en mijn woorden in jullie, kun je vragen wat je wilt en het zal gebeuren. 8De grootheid van mijn Vader zal zichtbaar worden wanneer jullie veel vruchten voortbrengen en mijn leerlingen zijn.