Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Lied van de Geest

Bijbeltekst(en)

Gesprek met een Samaritaanse vrouw

1Toen Jezus hoorde dat aan de farizeeën verteld werd dat Hij meer leerlingen maakte en er ook meer doopte dan Johannes 2– Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat –, 3verliet Hij Judea en ging weer naar Galilea. 4Daarvoor moest Hij door Samaria heen. 5Zo kwam Hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, 6waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. 7Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef Mij wat te drinken.’ 8Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. 9De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt U, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ (Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om.) 10Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u Hém erom vragen en dan zou Hij u levend water geven.’ 11‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘U hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt U dan levend water vandaan halen? 12U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ 13Jezus antwoordde: ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, 14maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ 15‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ 16Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ 17‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, 18‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ 19Daarop zei de vrouw: ‘Ik begrijp dat U een profeet bent, heer. 20Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ 21‘Geloof Me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. 22Jullie vereren wat je niet kent, wij vereren wat we kennen; de redding komt immers van de Joden. 23Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, 24want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ 25De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen,’ (dat betekent ‘gezalfde’) ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ 26Jezus zei tegen haar: ‘Ik ben het, degene die met u spreekt.’

Johannes 4:1-26NBV21Open in de Bijbel

Als meisje van ongeveer negen jaar zat ik tijdens de zondagmiddagdiensten van 17.00 uur vaak naast mijn oma in de kerkbank. Ik ben opgegroeid in Delft, dus elke zondag staarde ik naar de prachtige glas-in-loodraamvertellingen van de Oude en Nieuwe Kerk. De psalmen gingen op hele noten vooruit en de inhoud vond ik vaag en ingewikkeld. Zodra ik wegdroomde, voelde ik een por in mijn zij. Het was mijn oma die me aanmoedigde om mijn ‘mooie stem’ te gebruiken.

Mijn oma was ook de vrouw die me vertelde dat het belangrijk was om God in mijn ‘hartje’ uit te nodigen. Ze stak me aan met haar verliefde ogen die vol waren van Jezus. Haar geloof zorgde ervoor dat ik al jong mijn veiligste plek vond op mijn knieën aan mijn bed. Daar bij mijn Vader die mij hoorde en die mijn geheimen nooit door vertelde.

Door de tijd heen merkte ik dat Gods Geest ook echt in mijn hart kwam wonen. Ik kan me geen ‘bliksemmoment’ herinneren, maar er veranderde iets in me. De psalmen die ik elke zondag meezong in de kerk kwamen tot leven. Ze vertelden me precies hoe trouw, hoe liefdevol en hoe geweldig God is. En niet alleen op zondag, maar ook op het schoolplein, in de speeltuin en in de klas begon ik te zingen. Ik wilde niets liever dan over God praten, zingen en alles doen waar Hij naar verlangde. Toen, als klein meisje, ontdekte ik op kinderlijke wijze voor het eerst dat er een levende relatie mogelijk is tussen God en mens.

Jezus laat in dit gesprek met de vrouw zien dat Hij niet op zoek is naar aanbidding, maar naar aanbidders. Blijkbaar is aanbidding niet verbonden aan een gebouw of plaats, maar aan een hart, aan Gods Geest die verbonden is met onze geest.

Kortom, jij bent de plaats van aanbidding! Aanbidding gaat niet alleen om het bezingen van wie God is en wat Hij heeft gedaan. Het gaat vooral ook om een leven dat een liefdeslied voor de Vader zingt. Een leven dat elke dag opnieuw de keuze maakt om zich te laten leiden door Gods Geest. Dat zijn de aanbidders naar wie God op zoek is.

Wat als ons leven een aanbiddingslied wordt? Wat als de kerk niet een plaats is waar we iets komen halen, maar een plek waar we uitdelen? Waar we elkaar omhelzen (wanneer dat weer mag), liefhebben, toezingen, vergeven, en bemoedigen?
Een plaats waar aanbidders samenkomen?

Mijn oma legde mij goed uit dat het soms nodig is om God opnieuw in je ‘hartje’ uit te nodigen, omdat we zo geneigd zijn om de deur dicht te houden. Als jij hier nu voor zou kiezen, welke woorden zou je dan gebruiken?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.21.9
Volg ons