16Toen die zeven dagen voorbij waren, richtte de HEER zich tot mij: 17‘Mensenkind, Ik stel jou aan als wachter over het volk van Israël: als je mijn woorden hoort moet je hen voor Mij waarschuwen. 18Als Ik tegen een slecht mens zeg dat hij sterven zal en jij waarschuwt hem niet, je zegt niets om hem te waarschuwen voor de goddeloze weg die hij is ingeslagen, niets om zijn leven te redden, dan zal hij weliswaar sterven door zijn eigen schuld, maar jou zal Ik voor zijn dood ter verantwoording roepen. 19Als je een slecht mens daarentegen waarschuwt dat hij tot inkeer moet komen en hij gaat toch voort op zijn goddeloze weg, dan is hij zelf schuldig aan zijn dood, maar zul jij het er levend afbrengen. 20Als een goed mens zich niet langer rechtvaardig gedraagt maar onrecht doet, en als Ik hem dan ten val breng, zal hij sterven als jij hem niet waarschuwt. Hij zal sterven als gevolg van zijn zondig gedrag, en zijn goede daden zullen niet meer tellen, maar Ik zal jou voor zijn dood ter verantwoording roepen. 21En als je een goed mens voorhoudt dat hij niet moet zondigen en hij zondigt niet, dan blijft hij zeker in leven omdat hij zich heeft laten waarschuwen, en ook jij zult het er levend afbrengen.’
De val van Jeruzalem aangekondigd
22Op die plaats werd ik opnieuw door de hand van de HEER gegrepen, en Hij zei tegen mij: ‘Sta op, ga naar buiten, naar het dal, want daar wil Ik met je spreken.’ 23Ik deed wat me gezegd was. Toen ik in het dal kwam stond daar de stralende verschijning van de HEER, die ik ook bij het Kebarkanaal gezien had, en weer wierp ik me voorover op de grond. 24Er voer een geest in mij die me weer overeind deed komen, en de HEER zei tegen mij: ‘Mensenkind, ga naar binnen, sluit je op in je huis. 25Je wordt er met touwen vastgebonden, zodat je niet meer naar buiten kunt gaan om je tussen de mensen te begeven. 26Ik zal ervoor zorgen dat je tong aan je gehemelte vastkleeft, zodat je stom zult zijn. Je mag hen niet meer terechtwijzen, want ze zijn hoe dan ook opstandig. 27Maar wanneer Ik me opnieuw tot je richt zul je weer kunnen spreken, en dan moet je tegen hen zeggen: “Dit zegt God, de HEER ...” – en wie dan luistert, die luistert, en wie niet luistert, die luistert maar niet: het is immers een opstandig volk.