9We zeggen dit nu wel, geliefde broeders en zusters, maar we zijn ervan overtuigd dat u iets beters wacht: uw redding. 10Want God is rechtvaardig: Hij vergeet niet wat u hebt gedaan, hoeveel liefde u aan zijn naam hebt betoond door sinds jaar en dag steun te verlenen aan de heiligen. 11Het is onze vurige wens dat ieder van u tot het einde toe dezelfde ijver aan de dag blijft leggen, totdat alles waarop wij hopen verwezenlijkt zal zijn, 12en dat u niet vertraagt en achterblijft, maar in het spoor treedt van hen die dankzij hun standvastig geloof de beloofde erfenis ontvangen hebben. 13Toen God aan Abraham zijn belofte deed, kon Hij bij niemand zweren die hoger was dan Hijzelf, en dus zwoer Hij plechtig bij zichzelf: 14‘Ik zal je rijkelijk zegenen en je talloze nakomelingen geven.’ 15En zo heeft Abraham, dankzij zijn standvastig vertrouwen, gekregen wat hem beloofd was. 16Mensen zweren altijd bij iemand die hoger is dan zijzelf, en met hun eed bekrachtigen ze de waarheid en beëindigen ze elke twist. 17Toen God de erfgenamen van de belofte ervan wilde doordringen hoe vast zijn voornemen was, stelde Hij zich op dezelfde manier met een eed garant. 18Zo heeft Hij ons met twee onherroepelijke daden krachtig moed willen inspreken – en dat God liegt is uitgesloten. Het is onze toevlucht vast te houden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. 19Die hoop is als een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel, en reikt tot voorbij het voorhangsel, 20waar Jezus als voorloper al is binnengegaan, ten behoeve van ons: Hij is hogepriester voor eeuwig, zoals Melchisedek.