1Van David.
Bestrijd, HEER, wie mij bestrijden,
vecht tegen wie mij bevechten,
2wapen u, grijp het schild,
sta op om mij te helpen!
3Zwaai met uw speer en strijdbijl
en werp ze naar mijn achtervolgers.
Zeg tegen mij:
‘Ik ben het die je redt.’
4Dat beschaamd en vernederd worden
wie mij naar het leven staan,
dat eerloos terugdeinzen
wie mij kwaad willen doen.
5Laat hen verwaaien als kaf in de wind
wanneer de engel van de HEER hen opjaagt,
6laat hun weg donker en glad zijn
wanneer de engel van de HEER hen vervolgt.
7Zonder reden hebben ze een net gespannen,
zonder reden een kuil voor mij gegraven.
8Laat hen ten onder gaan voor zij het weten,
verstrikt raken in hun eigen netten
en zelf de ondergang tegemoet gaan.
9Dan zal ik juichen om de HEER,
mij verheugen over de redding die Hij brengt.
10Uit de grond van mijn hart zal ik zeggen:
‘HEER, wie is aan U gelijk?
U bevrijdt de zwakken van hun onderdrukkers,
de zwakken en de armen van hun uitbuiters.’